Een constitutionele monarch heeft in de eerste plaats een ceremoniële functie. Deze functie is meer dan lintjes doorknippen. Hij heeft moed en is een stichtend voorbeeld. Zijn voorbeeldfunctie is gesteund op ethiek die van alle Belgen verawacht wordt.
Het is pijnlijk dat onze vorst de morele plicht die elke burger op zich dient te nemen en die inherent is aan een ethisch vaderschap niet wil nakomen. Het is pijnlijk dat hiertoe zelfs een gerechtelijke procedure nodig is.
Maar de monarchie als staatsvorm bestaat ook uit alle burgers. Neen zij kunnen Delphine geen rechten als dochter geven.
1. Bezit van staat verhindert niet meer een vordering tot betwisting vaderschap
2. Het recht op identiteit verhindert vervaltermijnen voor de instelling van een vordering vaderschap
3. Het behouden van de socio-affectieve band en het bezit van staat na de ontdekking van het werkelijk vaderschap heeft geen invloed op de termoijn tot het instellen van een vordering tot betwisting vaderschap.
Toen Delphine Boël geboren werd in 1968, was haar moeder getrouwd met Jacques Boël, zodat het vaderschap van J. Boël over Delphine wettelijk vaststond..
Delphine zou op 17 jarige leeftijd vernomen hebben dat de man met haar moeder toen een relatie had, de toenmalige prins Albert, die vaak ten huize van moeder en dochter verbleef en door Delphine Papillon geheten werd, haar biologische vader zou zijn.
In 1999 verschijnt een biografie van Mario Danneels over het leven van koningin Paola waarin dit gegeven wordt vermeld. Keiharde bewijzen van het vaderschap van Albert II zijn er niet. Delphine n 2013 start Delphine een burgerlijke procedure tegen Koning Albert II en tegen haar wettelijke vaderJacques Boël. Nadat Albert II troonsafstand heeft gedaan, verandert ze haar vordering. Inmiddels beschikt Delphine over een minnelijk bekomen DNA-onderzoek waaruit blijkt dat J. Boël niet de biologische vader is van Delphine.
Delphine beoogt de erkenning van het vaderschap door Albert II. Doordat J. Boël nog steeds haar wettelijke vader is, kan dit slechts nadat het vaderschap met J. Boël is verbroken (niemand kan 2 vaders hebben).
De Belgische wet voorziet in een procedure tot betwisting vaderschap. Maar de wet stelt dat een dergelijke betwisting niet open staat wanneer het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de vader wiens vaderschap wordt betwist. Bezit van staat betekent dat een persoon zich socio-affectief als vader heeft gedragen. J. Boël heeft tijdens zijn huwelijk met de moeder van Delphine zich als vader gedragen en ook nog contact gehouden na de echtscheiding met de moeder en zelfs nog nadat de feiten via Mario Danneels publiek werden bekend gemaakt.
Het burgerlijk wetboek voorziet in art. 318, § 1 BW dat het bezit van staat resulteert in de niet-ontvankelijkheid van een vordering tot betwisting van het huwelijkse vaderschap moeten leiden. Het Grondwettelijk Hof oordeelde in haar arrest 147/2013 (arrest vreemd aan de zaak Boël) dat een de hindernis die de vordering tot betwisting vaderschap uitsluit wegens bezit van staat de bepaling art. 22 Gw. en art. 8 EVRM schendt.
De vraag bleef of de vordering tot betwisting va vaderschap ook nog zou openstaan wanneer het bezit van staat blijft bestaan na kennisname van de biologische realiteit, hetgee in de zaak Boël het geval was. In de zaak Boël oordeelde het Grondwettelijk Hof dat zelfs indien het bezit van staat werd aangehouden lang na de kennisname van de biologische werkelijkheid, dit bezit van staat de betwisting niet in de weg stond (arrest nr. 18/2016 van 3 februari 2016).
Een ander probleem stelde zich mbt de vervaltermijn en de verjaring:
Volgens de Belgische wet kan het kind het vaderschap betwisten, uiterlijk op zijn 22ste verjaardag of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot niet zijn biologische vader is (art. 318, § 2 BW).
Delphine was reeds op de hoogte toen ze 17 was, maar was anderzijds veel ouder toen het bericht in de media kwam en ze de beslissing tot het instellen van de vordering instelde. Haar vordering was dus strikt volgens de wet vervallen.
Maar reeds eerder had in een andere zaak het Grondwettelijk Hof dat art.de vervaltermijn van 318, § 2 BW op discriminerende wijze afbreuk doet aan het recht op eerbiediging van het privéleven van het kind (arrest nr. 96/2011). Weze eraan herinnerd dat in die andere zaak in tegenstelling tot de zaak Boël er geen enkele biologische noch socio-affectieve band was met de vader.
n een arrest van het Grondwettelijk hof van 07/11/2013, AR 147/2013 werd dit probleem opgelost door te stellen dat het een kind dat is geboren vóór de inwerkingtreding van de wetten van 1 juli 2006 « tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan » en van 27 december 2006 « houdende diverse bepalingen (I) » en wiens recht op de betwisting van het vaderschap zoals bij Delphine verjaard was op het ogenblik van de inwerkingtreding van die wetten, toch een vordering tot betwisting van het vaderschap kon instellen wanneer het na de inwerkingtreding van die wetten ontdekt dat de echtgenoot van zijn moeder niet zijn vader is. Er anders over oordelen zou de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden
Het Grondwettelijk meent dat de vervaltermijnen van artikel 318 BW eveneens de grondwet schenden en er dus geen rekening mag mee gehouden worden. Maar hiermee was de vraag nog niet opgelost of het behoud van socio-affectieve banden na het verstrijken van de vervaltermijnen, de vervaltermijnen niet zou doen herleven en er aldus dan toch weer geen mogelijkheid op betwisting zou zijn.
In het arrest nr. 18/2016 van 3 februari 2016 oordeelt het hof dat socio-affectieve banden, zelfs familiale banden die een kind ouder dan 22 jaar onderhouden heeft met de wettelijke vader niet kunnen verhinderen dat een kind de mogelijkheid heeft om zich tot een rechter te wenden en daar de werkelijkheid te laten vaststellen over haar afstamming, rekening houdende met de vaststaande feiten nopens afstamming en met het belang van de betrokken partijen. Het hof heeft het over een persoonlijkheidsrecht op identiteit,
De familiale rust en de "rechtzekerheid",( bestaansreden voor de beletsels tot erkenning gesteund op het begrip van staat) wordt hier door het grondwettelijk hof ondergeschikt gemaakt op het persoonlijkheidsrecht en dus mensenrecht op identiteit,waarvan de afstamming een aspect is.