De dwangsom is een indirect executiemiddel dat dient als geldelijke prikkel tot nakoming van een hoofdveroordeling. Zij kan slechts accessoir aan die hoofdveroordeling worden opgelegd.
Om een verbintenis of een gebod van de rechter te doen nakomen kan de rechter een dwangsom opleggen per overtreding van het gebod. Aldus strekt de dwangsom niet alleen ter bescherming van de belangen van de beschermingsgerechtigden maar strekt zij tot de naleving van een gerechtelijke beslissing, waardoor de regeling de openbare orde raakt. (Cass. 24 april 2003 A.C. 2003, 261).
Toch dient de toepassing van de dwangsom worden gevorderd (hetgeen ook kan voor arbiters of zelfs voor het eerst in graad van beroep) maar kan zij nooit ultra petita worden toegestaan (Cass., 29.10.2002 A.C. 202,2303.
Een dwangsom kan niet bij overeenkomst, noch bij akkoordvonnis worden opgelegd. (Beslagr. Luik, 30 maart 2007, JLMB, 2007,1184).
De dwangsom kan niet verbeurd worden zonder betekening (1385 bis gerechtelijk wetboek)
De dwangsom verjaart 6 maand na de dag van de verbeurte. Deze verjaring wordt geldig gestuit door een bevel tot betaling.
De beslagrechter kan een opgelegde dwangsom niet verminderen of opheffen. De bevoegdheid hiertoe komt toe aan de dwangsomrechter, zijnde de rechter die de dwangsommen heeft opgelegd.
Bij hoger beroep blijft de eerste rechter dwangsomrechter. Voor zover de rechter in graad van beroep de dwangsom in het geheel of ten dele hervormd wordt hierdoor de rechter in graad van beroep de dwangsomrechter. De dwangsom in graad van beroep kan eveneens slechts worden verbeurd na de betekening van de uitspraak in hoger beroep zonder dat dan de bestreden beslissing dient betekend te worden (zie beslagrechter Gent 8 februari 2005, rechtskundig weekblad 2006-2007, 110).
Naar aanleiding van een executiegeschil over een dwangsom oordeelt de beslagrechter wel of aan de voorwaarden voor de verbeurte van de dwangsommen voldaan is.
Aangezien de dwangsom een sanctie uitmaakt van private aard heeft zij geen schadevergoedend karakter. Om de dwangsom te verbeuren stelt de vraag zich derhalve niet of de schuldeisers schade heeft geleden (Luik, beslagrechter 17 november 2003 JLMB 2007,1184).
De vordering tot het bekomen van een dwangsom dient niet terzelfdertijd als de vordering ten gronde ingesteld. De vordering tot het komen van een dwangsom wordt derhalve ofwel gelijktijdig met de hoofdvordering ingesteld ofwel nadien. Dit kan dan voor dezelfde rechter als de rechter die ten gronde uitspraak heeft gedaan, maar ook voor de kortgedingrechter (Vz. kh. Kortrijk 12 september) 2003 RABG 2003, 1001, met noot en K. Wagner, APR Dwangsom, 83) op de rechter een graad van beroep.
De termijn en die en de rechter oplegt bij het bepalen van een dwangsom worden niet automatisch verlengd zoals voorzien in artikel 53 van het gerechtelijk wetboek tot de eerstvolgende weekdag na een zaterdag, zondag op feestdag, ten ware de dwangsomrechter in een dergelijke verlenging heeft voorzien (cassatie 3 juni 2005, rechtskundig weekblad, 2007-2008,609)0
Een dwangsom kan worden verbeurd vanaf de betekening. Indien er onmiddellijk na de betekening hoger beroep wordt ingesteld blijft de dwangsom verbeurd. Wanneer in hoger beroep het vonnis wordt hervormd zal er terugbetaling plaatsvinden van de dwangsom.
Naar indien een vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is, kan ook de dwangsom niet worden verbeurd wanneer de uitvoering van het vonnis geschorst is door het instellen van een rechtsmiddel.
Wanneer de rechter in graad van beroep een beslissing van de eerste rechter bevestigt, doch met toevoeging van een uitvoeringstermijn wat de dwangsom betreft, kan de niet nakoming van de hoofd veroordeling die plaatsvindt tussen de betekening en het verstrijken van deze termijn geen aanleiding geven tot het verschuldigd zijn van een dwangsom (Luik, 17 november 2003 J.L.M.B. 2005,408).
Taakverdeling tussen beslagrechter en dwangsomrechter:
vooraf dient opgemerkt dat geen enkele rechter bevoegd is om anticipatief uit te maken de hoofdveroordeling al dan niet werd nagekomen. De schuldeiser neemt zelf het risico van de uitvoering (Zie beslagrechter en Luik 2003, J.L.M.B. 2004,755.
• bevoegdheid van de beslagrechter
De beslagrechter is de rechter die oordeelt over alle executiegeschillen. De territoriaal bevoegde beslagrechter is deze van de plaatsen van beslag. Indien een een schuldeiser van een dwangsom beweert dat deze verbeurd is, wendt hij zich tot een gerechtsdeurwaarder tot uitvoering. Deze uitvoering gebeurt op eigen risico. De schuldenaar van de dwangsom kan zich tot de beslagrechter wenden en aldaar stellen dat de dwangsom niet verbeurd is. In dit geval wijst de bewijslast van het verbeurd karakter van de dwangsom op de schuldeiser, het bewijs dat mag worden geleverd met alle middelen van recht. Meestal wordt het bewijs geleverd middels een vaststelling van een gerechtsdeurwaarder, waarbij de vaststelling van een gerechtsdeurwaarder en afdoende bewijsmiddel oplevert.
Wanneer de beslagrechter vaststelt dat de formulering van de hoofd veroordeling onvoldoende precies is dan wel onvoldoende duidelijk en aldus uitblinkt in vaagheid zal hij vaststellen dat de dwangsom niet verbeurd is. De schuldenaar dient immers precies te weten wat zijn verplichtingen zijn waarbij deze verplichtingen niet verder kunnen strekken dan het geen duidelijk in het vonnis werd bepaald op precieze wijze zonder dat er interpretatieproblemen reizen. De uitvoering van een vonnis onder verbeurte van een dwangsom mag niet verworden tot een ganzenbord of kansspel, met valkuilen, wolfijzers en schietgeweren.
De beslagrechter heeft de bevoegdheid om de draagwijdte te bepalen van de bewoordingen van de hoofd veroordeling die duidelijk en niet dubbelzinnig zijn, hoewel zij aanleiding geven tot een interpretatieprobleem. Als dan gelegd de beslagrechter de beslissing niet uit maar de slechtheid geschil tussen de par tij en over de draagwijdte van de beslissing ten gronde.
De beslagrechter is ook bevoegd om de geldigheid van de titel van de hoofd veroordeling te beoordelen.
Cassatierechtspraak 20/10/2008:
Door de werking van artikel 1395 van het Gerechtelijk Wetboek dienen alle vorderingen betreffende de middelen tot tenuitvoerlegging gesteld voor de beslagrechter.
De regeling van de dwangsom gaat uit van een strikte taakverdeling tussen de rechter die de dwangsom oplegt, de dwangsomrechter, en de rechter die moet oordelen over het al dan niet verbeurd zijn ervan, de beslagrechter (zie arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 juni 2008).
Deze taakverdeling belet dat een andere rechter kennis neemt van de vraag of de dwangsom is verbeurd ook al gaat het daarbij om een verweer op een voor die rechter ingestelde hoofdvordering.
• bevoegdheid van de dwangsomrechter
- zie artikel 1385 quinquies gerechtelijk wetboek: vordering tot opheffing, opschorting of vermindering van de dwangsom wegens onmogelijke uitvoering in de zin van de wet, zonder dat deze onmogelijkheid te wijten is aan eigen toedoen en waarbij de geldsom als een geldelijke prikkel tot nakoming van de veroordeling alle zin verliest (Cass. 30 mei 2002, A.C. 2002,1391 en Brussel drie januari 2007, NJW 2007, 37). hiervan zal sprake zijn wanneer de veroordeelde reeds tevergeefs inspanningen heeft gedaan om de hoofd veroordeling na te komen en een bijkomende verplichting tot betaling van een dwangsom geen prikkel meer zo zijn tot de nakoming van hetgeen de veroordeelde reeds tevergeefs poogde na te komen (Cassatie 14e oktober 2003,A.C. 2003,1854, 1494, nieuwe juridisch weekblad, 2003, 1224).
De onbillijke toestand die zou ontstaan door de verplichting tot betaling van de dwangsom maakt evenwel geen enkel criterium uit (cassatie 31 oktober 2002, rechtskundig weekblad 2005-2006,1237).
De beslagrechter is dus niet bevoegd om te oordelen over de onmogelijke uitvoering van de verplichting opgelegd door de dwangsom, behoudens indien de schuldenaar en zich beroept op overmacht. In dit geval en dus ten aanzien van overmacht blijft de beslagrechter bevoegd om te oordelen (zie beslagrechter Luik 7 maart 2007, J.L.M.B. 2007,1197).
Cassatierechtspraak: 17/10/2008
1. Artikel 1385quinquies van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde, de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid van de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
Voornoemd artikel stemt overeen met artikel 4 van de Eenvormige Beneluxwet betreffende de dwangsom.
2. Het Benelux-Gerechtshof heeft in het dictum van zijn arrest van 29 april 2008 verklaard voor recht dat Artikel 4, lid 1, eenvormige Benelux-wet
Dwangsom dient aldus te worden uitgelegd dat in het geval de onmogelijkheid die de veroordeelde aanvoert het gevolg is van een eigen gebrek aan zorgvuldigheid, daterend van voor de veroordeling, de rechter op grond hiervan slechts onder bijzondere omstandigheden de in die bepaling bedoelde maatregelen mag weigeren.
3. Als uitgangspunt voor de beoordeling van de onmogelijkheid tot naleving van de hoofdveroordeling gelden de inspanningen en de zorgvuldigheid die de veroordeelde sedert de uitspraak heeft aan de dag gelegd. Om die reden dient de beoordeling, in beginsel te gebeuren aan de hand van feiten en omstandigheden die zich sedert de uitspraak hebben voorgedaan. De rechter mag evenwel, indien de gestelde onmogelijkheid een gevolg is van door de veroordeelde voor de veroordeling gemaakte fouten, hiermede, zij het slechts in bijzondere omstandigheden rekening houden. Hierbij kan met name gedacht worden aan gedragingen die de veroordeelde, in het zicht van de mogelijke veroordeling, welbewust heeft verricht om de naleving daarvan te bemoeilijken of te beletten.
4. De appelrechter wijst de vordering van de eisers tot opheffing van de verbeurde dwangsommen wegens de tijdelijke onmogelijkheid om aan de veroordeling tot afgifte van de originele stamboomdocumenten te voldoen af omdat de eiseres na de verkoop in juli 2000 in gebreke (is) gebleven om aan haar leveringsplicht te voldoen en is (
) blijven stilzitten, zij eerst na de betekening van het arrest van 14 december 2004 stappen heeft ondernomen bij de Hongaarse stamboomfederatie om de correcte stamboomdocumenten te bekomen en thans is geslaagd om binnen een periode van minder dan vijf maanden een stamboom met stempel en exportpedigree te bekomen (
) waaruit blijkt dat zij ook reeds in 2000 in de mogelijkheid was om deze documenten te bekomen.
5. Door aldus de afwezigheid van de onmogelijkheid voor de eiseres om tijdig de documenten af te leveren te steunen op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor het tijdstip van de veroordeling zonder te steunen op bijzondere omstandigheden, is het arrest niet naar recht verantwoord.
Het middel is gegrond.
Benelux gerechtshof 27 juni 2008, NJW 194,27
Op grond van artikel 1385 quinquies eerste lid een van het gerechtelijk wetboek, heeft de dwangsommen echter niet de bevoegdheid om de dwangsom opnieuw te beoordelen, tenzij die beoordeling gebeurt vanuit de vraagstelling of de opgelegde dwangsom nog zinvol is als prikkel tot uitvoering van de hoofdveroordeling. De dwangsommen rechten is niet bevoegd om de dwangsom op te heffen op grond van een onderzoek naar de vaststelling of de hoofdveroordeling al dan niet werd uitgevoerd . voor de integrale tekst van dit arrest met ontleding ervan.