Toekomstige echtgenoten mogen er tegen mekaar op los liegen. Bedrog in de eigen voorstelling maakt geen wilsgebrek uit in het huwelijk.
En mariage, il trompe qui peut is een adagium van Loysel, een Franse rechtsgeleerde actief de eind zestiende, begin zeventiende eeuw leefde die in een weergave gaf van het oude Franse gewoonte recht.
Het adagium komt voor in de zin: « On dit communément qu'en mariage, il trompe qui peut; ce qui procède de ce que nos maîtres nous apprennent que dolus dans causam contractui matrimoniiJ non reddit ipsum ipso jure nullum. » Vertaald : « Men zegt veelal dat inzake huwelijk, alle list toegestaan is. Dit is afgeleid van de leer, dat het bedrog, dat het huwelijk ten gronde zou liggen, dit laatste niet van rechtswege nietig maakt.» (zie ook: René DEKKERS,En mariage, il trompe qui peut, RW 1958, 1177)
Vaak wordt verwezen naar het weinig stichtende meesterlijk adagium «en mariage, il trompe qui peut» om het wilsgebrek bedrog in een huwelijkscontext uit te sluiten (Y.-H. Leleu, Droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2016, p. 365-367, nr. 327; P. Senaeve, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2015, p. 452, nr. 1474). Van het verleidingsspel maakt immers deel uit dat de partners zich beter voorstellen dan werkelijk het geval is: zij hebben dienaangaande een wederzijdse onderzoeksplicht. Het door bepaalde rechtsleer gemaakte onderscheid tussen dolus bonus (goedwillig bedrog) en dolus malus (kwaadwillig bedrog) zou moeilijk te maken zijn, zodat bedrog nooit kan worden aangevoerd (F. Swennen, Het personen- en familierecht – Een benadering in context, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 283-284, nr. 461; zie ook: G. Verschelden, Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2015, p. 510, nr. 1149).
Niettemin komt het onderscheid tussen dolus malus en dolus malus niet uit de lucht gevallen (R. Dekkers, «En mariage, il trompe qui peut», RW 1957-58, p. 1180, nr. 10). Voormeld adagium «en mariage, il trompe qui peut» kan bezwaarlijk afbreuk doen aan een ander meer alomvattend adagium «Fraus omnia corrumpit». Dolus bonus onderstelt voorspiegelingen en verbloemingen die tot het normale verleidingsproces behoren (volgens Dekkers «algemeen menselijke pogingen van een verliefde»). Dolus bonus onderstelt leugens over essentiële gegevens (volgens Dekkers «het wrede stilzwijgen»).
Welnu, aangenomen kan worden dat dolus malus of perfide bedrog wel een grond tot nietigverklaring van het huwelijk uitmaakt (W. Delva, «Het aangaan van het huwelijk», TPR 1975, p. 34-35, nr. 12; A. Heyvaert, Het personen- en gezinsrecht ont(k)leed, Gent, Mys en Breesch, 2000, p. 298, nr. 753; J. Pauwels, «Nietigverklaring van het huwelijk», TPR 1975, p. 167, nr. 15; F. Swennen, Geestesgestoorden in het burgerlijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2000, p. 690-691, nrs. 883-884, mede met verwijzing naar het Amerikaanse recht in voetnoot 4884; E. Willems, «De wet van 25 april 2007: de strafrechtelijke en burgerrechtelijke strijd tegen het gedwongen huwelijk kritisch bekeken», T.Fam. 2008, p. 87-88, nr. 23; T. Wuyts, «Art. 180 BW» in Comm.Pers. 2009, p. 3-5, nr. 1; T. Wuyts, «Echtscheiding en nietigverklaring huwelijk – De grens tussen de echtscheiding op grond van grove beledigingen en de nietigverklaring van een huwelijk, bekeken vanuit huidig en toekomstig perspectief», EJ 2005, 76-77, nr. 15).
Noch het Burgerlijk Wetboek noch de parlementaire voorbereiding sluit het wilsgebrek bedrog inzake een huwelijk uit. Hoofdbedrog inzake huwelijk kan als vernietigend wilsgebrek worden aangenomen (S. Matthé, Familierecht als verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2016, p. 65-67, nr. 71). Het huwelijk als verhouding van staat vereist een subjectief en objectief doorslaggevend karakter van de opzettelijk veroorzaakte dwaling. Het opzettelijk niet-meedelen van eigenschappen die de samenleving als essentieel beschouwt, kan aanleiding geven tot nietigverklaring indien de bedrogen echtgenoot met kennis van zaken niet in het huwelijk zou zijn getreden. Het objectiviteitsvereiste lijkt op een soort verschoonbaarheidsvereiste.
Nietigverklaring in geval van hoofdbedrog (in het raam van de totstandkoming van het huwelijk) primeert boven de omweg voor de bedrogen echtgenoot om van het (lopende) huwelijk af te geraken door middel van een echtscheiding. Op grond van art. 229, § 1 BW is de dadelijke ontbinding van het huwelijk mogelijk na bewijs van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk. Deze constructie heeft de (nadelige) ontbinding ex nunc van het huwelijk tot gevolg, terwijl de vernietiging ex tunc werkt (F. Swennen, Het personen- en familierecht – Een benadering in context, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 283-284, nr. 461). Voorhuwelijks bedrog staat niet (noodzakelijk) gelijk met tijdens (de «uitvoering» van) het huwelijk rijzend(e elementen van) bedrog.
Het hof van beroep te Gent neemt aan dat dolus malus of perfide bedrog een grond tot nietigverklaring van het huwelijk uitmaakt en dat derhalve hoofdbedrog inzake huwelijk als vernietigend wilsgebrek kan worden aangenomen, wanneer zaak reeds vóór het huwelijk aan de zijde van minstens een van beide partners duidelijk is dat een dergelijke samenlevingsvorm, met de (primaire) rechten en verplichtingen van dien, niet aan de orde is en deze opzettelijk bedrieglijke houding heeft meegebracht dat de andere indien hij kennis van zaken had, niet in het huwelijk zou zijn getreden.
Dit bedrog is voorhanden wanneer elementen erop wijzen dat een huwelijkspartner een reeds vóór het huwelijk met ingezette overspelige relatie onverkort is blijven aanhouden. Deze overspelige relatie kan bewezen met brieven/kaartjes/foto’s/e-mailverkeer, alsook een uit dit overspel verwekt kind.