Een exoneratiebeding is een beding waarin gestipuleerd wordt dat een contractant niet, dan wel in beperkte mate aansprakelijk is ten aanzien van zijn de wederpartij voor een wanprestatie waarvoor hij in de regel integraal aansprakelijk zou zijn.
Exoneratiebedingen voor opzettelijke fout is nooit toegelaten, exoneratie voor zware fout is wel toegestaan.
Exoneratieclausules voor zware of opzettelijke fout van uitvoeringsagent is in het NBW in tegenstelling tot de regeling onder het oud BW niet langer geoorloofd.
Wat de marktpraktijken betreft dienen exoneratiebedingen getoetst aan het wetboek van economisch recht. Zo baalt dit wetboek dat bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken de verkoper te ontslaan van zijn aansprakelijkheid voor zijn opzet, zijn grove schuld, of door die van zijn aangestelden of lasthebbers of voor het niet-uitvoeren van een verbintenis die een van de voornaamste prestaties van de overeenkomst vormt, onrechtmatig zijn.
Uittreksel uit het NBW
"Art. 5.89. Bevrijdingsbeding
§ 1. Tenzij de wet anders bepaalt, mogen de partijen een beding overeenkomen dat de schuldenaar volledig of gedeeltelijk bevrijdt van zijn contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid.
Het beding kan de schuldenaar bevrijden van zijn zware fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan. Een dergelijke bevrijding wordt niet vermoed.
Worden evenwel voor niet-geschreven gehouden de bedingen die de schuldenaar bevrijden:
1° van zijn opzettelijke fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan; of
2° van zijn fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan, wanneer die fout het leven of de fysieke integriteit van een persoon aantast.
Het beding dat het contract uitholt, wordt eveneens voor niet-geschreven gehouden.
§ 2. Doet de schuldenaar voor de nakoming van het contract een beroep op hulppersonen, dan kunnen zij tegen de hoofdschuldeiser het bevrijdingsbeding inroepen dat is overeengekomen tussen hem en de schuldenaar."
Uittreksel uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
De raakpunten tussen de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid zijn legio. Het werd dan ook opportuun geacht om te voorzien in een eenvormige regeling voor de bevrijdingsbedingen.
De bevrijdingsbedingen zijn in beginsel geldig, aangezien de wetsbepalingen betreffende de aansprakelijkheid van aanvullend recht zijn.
Dat beginsel geldt evenwel niet in absolute zin. Het tweede en het derde lid van de eerste paragraaf van deze bepaling sommen de verschillende uitzonderingen op die afwijken van het uitgangspunt van geldigheid. Zij bevestigen in ruime zin de oplossingen die tot dusver zijn erkend door de rechtsleer en de rechtspraak.
Zij gaan op bepaalde punten evenwel verder, doordat niet langer wordt voorzien in de mogelijkheid voor de schuldenaar zich te bevrijden van aansprakelijkheid voor de opzettelijke fouten van zijn hulppersonen. Voorts verbiedt men voortaan dat de schuldenaar zich zou bevrijden voor de fouten die een aantasting veroorzaken van andermans leven of fysieke integriteit; een deel van de hedendaagse rechtsleer pleitte reeds in die zin. De persoon die het slachtoffer is van die fout is niet noodzakelijk de wederpartij van de schuldenaar.
Overeenkomstig een vaste rechtspraak en rechtsleer mag het beding het contract niet uithollen. De formulering van het Hof van Cassatie, dat het beding de aangegane verbintenis niet mag tenietdoen (Cass., 25 september 1959, Pas., 1960, I, blz. 113; Cass., 5 januari 1961, Pas., 1961, I, blz. 483; Cass., 23 november 1987, Pas., 1988, I, blz. 347, noten, R.W., 1987-1988, blz. 1359; Cass., 27 september 1990, Bank. Fin., 1992, blz. 37, noot J.-F. Romain; Cass., 26 maart 2004, Pas., 2004, blz. 513, R.W., 2007-2008, blz. 83), wordt niet in aanmerking genomen.
De eerste paragraaf doet geen afbreuk aan de regeling inzake onrechtmatige bedingen waarin het Wetboek van economisch recht voorziet (met name art. VI.83) noch aan de vele bijzondere wetten die, in bepaalde domeinen, een verbod op bedingen inzake bevrijding van aansprakelijkheid inhouden.
De tweede paragraaf van het voorgestelde artikel betreft de problematiek van de aansprakelijkheid van hulppersonen in de zin van artikel 5 229 (zie verder E. Dirix, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, 1984, p. 171 e.v.; I. Claeys, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid, 2003).
Het komt vaak voor dat een contractuele schuldeiser die zijn vordering tegen zijn wederpartij afgesneden ziet door bevrijdingsbedingen, zich daarom keert tegen de hulppersonen van de wederpartij. Het recht beschermt reeds op verschillende wijzen deze “derden” tegen zulke aanspraken (bv. art. 18 Arbeidsovereenkomstenwet), al blijven sommige van die oplossingen conceptueel voor controverse zorgen (Cass. 7 december 1973, Pas. 1974, I, 376, RCJB 1976, 15 noot R.O. Dalcq en F. Glansdorff, RW 1973-74, 1597 noot J. Herbots; zoals verfijnd door Cass. 29 september 2006, Pas., 2006, 1911, NjW 2006, 946, noot I. Boone, R.W., 2006-07, 1717, noot A. Van Oevelen en TBBR 2008, 557 en Cass. 24 maart 2016, C.14 0329.N).
Het NBW biedt een bijkomende bescherming aan de hulppersoon door middel van de derdenwerking van bevrijdingsbedingen. Het is inderdaad moeilijk te aanvaarden dat een contractpartij de gevolgen van bevrijdingsbedingen die hij heeft toegestaan aan zijn mede-contractant, afwentelt op derden. Het voorstel gaat daarom ervan uit dat wanneer een partij zijn aansprakelijkheid contractueel beperkt, zij zulks niet enkel doet voor zichzelf, maar ook voor iedereen op wie hij in de uitvoering van de overeenkomst een beroep doet. De invoering van deze regel doet geen afbreuk aan de huidige jurisprudentiële oplossingen ter bescherming van de hulppersonen.