Volgens artikel
572bis Ger.W. neemt de familierechtbank onder meer kennis van vorderingen zoals hierna opgesomd:
[
1 Onverminderd de bijzondere bevoegdheden die zijn toegekend aan de vrederechter [
4 de jeugdrechtbank, in het kader van de jeugdbeschermingsmaatregelen]
4 en de bijzondere wetgevingen, neemt de familierechtbank kennis van :
1° [
3 vorderingen betreffende de staat van personen, met inbegrip van vorderingen betreffende de Belgische nationaliteit en met betrekking tot de erkenning van de status van staatloze [
5 , onverminderd de door artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen aan de strafrechter toegekende bevoegdheid]
5;]
3 2° vorderingen tot nietigverklaring van de wettelijke samenwoning [
2 en de beroepen tegen de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om de akte van verklaring van wettelijke samenwoning op te maken]
2, onverminderd de bevoegdheid die aan de strafrechter wordt toegekend bij artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
3° vorderingen tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben;
4° [
2 vorderingen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling of het recht op persoonlijk contact ten aanzien van minderjarige kinderen;]
2 5° de vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen bedoeld in artikel 389 van het Burgerlijk Wetboek;
6° vorderingen bedoeld in de artikelen 1322bis en 1322decies;
7° vorderingen met betrekking tot onderhoudsverplichtingen [
3 ...]
3;
8° geschillen met betrekking tot het aanwijzen van de [
2 bijslagtrekkende(n)]
2 van de kinderbijslag voor de kinderen indien de ouders niet meer samenwonen, en het verzoek tegen de uitbetaling aan de rechthebbende;
9° vorderingen met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht, de erfopvolging, schenkingen onder levenden of testamenten;
10° vorderingen tot verdeling;
11° vorderingen tot tijdelijk huisverbod als bedoeld in de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld;
12° het verzet van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent tegen de uitoefening van de rechten van de niet-ontvoogde minderjarige om de op diens spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen;
13° de vorderingen ingesteld met toepassing van artikel 220, § 3, van het Burgerlijk Wetboek;
14° [
2 het verzet tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende bedoeld in artikel 69, § 3, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders gecoördineerd op 19 december 1939, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, en tenzij de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594, 8° ;]
2 15° [
2 het verzet tegen de uitbetaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, en tenzij de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594, 9°.]
2 ]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2013-07-30/23, art. 128, 233; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
2)<W
2014-05-08/02, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
3)<W
2017-07-06/24, art. 73, 260; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(
4)<W
2017-03-19/08, art. 17, 262; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(
5)<W
2017-09-19/06, art. 13, 272; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
De bij de familierechtbank ingediende vorderingen tussen partijen die gehuwd zijn of waren, worden samengevoegd in één familiedossier, ook indien deze niet gelinkt zijn aan de vereffening-verdeling (art. 725bisGer.W.).
Wanneer er zich een familiaal geschil voordoet, (volgens voormelde criteria) kunnen partijen artikel 1253ter/4 Ger.W. voor de familierechtbank inroepen.
Ingevolge deze bepaling doet de familierechter, wanneer de partijen urgentie aanvoeren en de rechter de vordering ook effectief als urgent aanziet, uitspraak in doen kortgeding.
Aanziet de rechter de vordering niet als spoedeisend, dan kan hij de zaak verwijzen naar een gewone zitting van de familierechtbank. Dit verschilt van het gemeenrechtelijke kortgeding. Bij het kortgeding naar gemeen recht wijst de rechter de vordering die hij als niet-spoedeisend aanziet, af als ongegrond.