Met het cassatiearrest van 22 januari 2016 staat vast dat het feit dat een koppel gevormd werd en een gezamenlijk leven bestond niet noodzakelijk de oorzaak is van elke verarming en dus een vordering op grond van vermogensverschuiving zonder oorzaak niet automatisch uitsluit.
Indien er sprake is van een duidelijke overschrijding van de normale bijdrage in de lasten en er vaststaat dat er geen wil is om een definitieve verrijking tot stand te brengen, kan de terugvordering op grond van de vermogensverschuiving zonder oorzaak bestaan.
Een oorzaak die de vermogensverschuiving zonder oorzaak uitsluit, kan gelegen zijn in onder meer de gedraging van de verarmde, inzonderheid wanneer hij handelde uit vrijgevigheid (animus donandi) of uit eigenbelang. Punt is echter dat het daarbij de bedoeling moet zijn van de verarmde om de verrijking definitief te laten toekomen aan de verrijkte. Enkel de wil van de verarmde om een definitieve verrijking te creëren, sluit recuperatie uit.
Om die reden beklemtoont een recente stroming in de doctrine terecht
(1) dat enkel een concrete beoordeling van de oorzaak bij de beweerde verrijking zonder oorzaak tegemoetkomt aan de behoeften van de praktijk en
(2) dat een abstracte benadering in het huwelijks- en het samenwoningsvermogensrecht nooit tot recuperatie op grond van «verrijking zonder oorzaak» zou leiden, met de onbillijke gevolgen van dien.
Het mag daarbij duidelijk zijn dat de affectieve samenlevingsvorm tussen de verrijkte en de verarmde in se niet volstaat als oorzaak tot vermogensverschuiving. De loutere wil van de verarmde bij de vermogensverschuiving voldoet evenmin. Enkel de definitieve wil om afstand te doen van de recuperatie voldoet.
De vraag rijst naar de al dan niet herwaardering. Hoewel art. 1435 BW aangaande de (te herwaarderen) vergoedingen tussen ex-echtgenoten met een gewezen gemeenschapsstelsel niet speelt ten aanzien van gewezen feitelijke samenwoners, moet worden aangenomen dat de vergoeding op grond van verrijking zonder oorzaak een waardeschuld betreft . Het gaat derhalve niet om een geldschuld, waarbij het in art. 1895 BW bedoelde nominalisme zou spelen.
Wat de kosten van het huishouden en het gemeenschappelijk leven betreft, hebben feitelijk samenwonenden elk een natuurlijke verbintenis om naargelang hun mogelijkheden bij te dragen tot de lasten van het gemeenschappelijk huishouden en leven.
Enkel indien sprake is van een duidelijke overschrijding van de normale bijdrage in de lasten en vaststaat dat er geen wil is om een definitieve verrijking tot stand te brengen, kan de terugvordering op grond van de vermogensverschuiving zonder oorzaak bestaan.
De duurtijd van de relatie is één van de elementen die in aanmerking dient genomen te worden ter beoordeling van de overschrijding van de natuurlijke verbintenis
Bijdragen in de kosten aan de woning kunnen geheel of ten dele ingegeven door zijn wil bij te dragen in de kosten van het gemeenschappelijk leven en dus een uitvoering van een natuurlijke verbintenis.
Het subsidiair karakter van de verrijking zonder oorzaak verhindert niet dat de eiser zijn vordering in eerste instantie baseertop een of meer grondslagen en subsidiair op de verrijking zonder oorzaak indien de rechter zou oordelen dat de aangehaalde grondslagen niet aanvaard kunnen worden.
De bijdrageverplichting van de wettelijk samenwonenden in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden, wordt bepaald in art. 1477 §3 BW.
Art. 1477 BW
§ 1. De bepalingen van dit artikel die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning.
§ 2. De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de wettelijke samenwoning.
§ 3. De wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden.
§ 4. Iedere schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen opgevoed worden, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk. Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van de samenwonenden, buitensporig zijn.
§ 5. De langstlevende wettelijk samenwonende is gehouden tot de verplichting gesteld in artikel 203, § 1, ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, § 1, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1478 bedoelde overeenkomst.
Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden wettelijk samenwonende te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden.
TITEL Vbis BW. Van het voorziet verder in de wettelijke bepalingen van de wettelijke samenleving.
De lasten van het samenleven omvatten de kosten in verband met de organisatie en de werking van het dagelijkse samenleven, waaronder de huisvestingskosten van het gezin.
De lasten van het samenleven stemmen inhoudelijk overeen met de lasten van het huwelijk bedoeld in artikel 221 oud BW .
Concreet betreft het de kosten tot wat nodig is voor het dagelijkse (samen)leven, lees de gebruikelijke kosten of lasten die gemaakt worden ten behoeve van de gezamenlijke huishouding en het welzijn van het gezin. Eén en ander is niet beperkt tot het strikt noodzakelijke. De bijdrageverplichting in de wettelijke samenleving strekt zich ook uit tot de kosten die bijdragen tot het algemene welzijn van het gezin, zoals de niet alleen de kosten van huisvesting, nutsvoorzieningen, en onderhoud, verfraaiing en verbetering van de woning, fiscale verplichtingen verbonden aan de woning , verzekeringen, internet, voeding, vrijetijdsbesteding, kleding, geneeskundige verzorging en opvoeding van de kinderen die in het gezin opgroeien.
De regeling inzake lasten van de samenleving loopt aldus gelijk met de bijdrageverplichting tussen gehuwden.
zie voor de nieuwe term: ongerechtvaardigde verrijking in het NBW (ter vervanging van de oude term verrijking zonder oorzaak):
www.elfri.be - Artikel - Ongerechtvaardigde verrijking