Met het cassatiearrest van 22 januari 2016 staat vast dat het feit dat een koppel gevormd werd en een gezamenlijk leven bestond niet noodzakelijk de oorzaak is van elke verarming en dus een vordering op grond van vermogensverschuiving zonder oorzaak niet automatisch uitsluit.
lndien er sprake is van een duidelijke overschrijding van de normale bijdrage in de lasten en er vaststaat dat er geen wil is om een definitieve verrijking tot stand te brengen, kan de terugvordering op grond van de vermogensverschuiving zonder oorzaak bestaan.
(Cass. 22 januari 2016, C.14.0492, www.cass.be).
Een oorzaak die de vermogensverschuiving zonder oorzaak uitsluit, kan gelegen zijn in onder meer de gedraging van de verarmde, inzonderheid wanneer hij handelde uit vrijgevigheid (animus donandi) of uit eigenbelang. Punt is echter dat het daarbij de bedoeling moet zijn van de verarmde om de verrijking definitief te laten toekomen aan de verrijkte (Cass. 19 januari 2009, RW 2009-10 1084, noot; Cass. 23 oktober 2014, TBBR 2015, noot). Enkel de wil van de verarmde om een definitieve verrijking te creëren, sluit recuperatie uit.
Om die reden beklemtoont een recente stroming in de doctrine terecht
(1) dat enkel een concrete beoordeling van de oorzaak bij de beweerde verrijking zonder oorzaak tegemoetkomt aan de behoeften van de praktijk en
(2) dat een abstracte benadering in het huwelijks- en het samenwoningsvermogensrecht nooit tot recuperatie op grond van «verrijking zonder oorzaak» zou leiden, met de onbillijke gevolgen van dien (B. Gennart en L. Taymans, «La théorie de l’enrichissement sans cause appliquée au comptes entre ex-époux séparés de biens ou ex-concubins», RTDF 2007, p. 643, nr. 28 en p. 648, nr. 31; Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Brussel, Larcier, 2015, p. 401, nr. 367 en p. 512-513, nr. 452).
Het mag daarbij duidelijk zijn dat de affectieve samenlevingsvorm tussen de verrijkte en de verarmde in se niet volstaat als oorzaak tot vermogensverschuiving. De loutere wil van de verarmde bij de vermogensverschuiving voldoet evenmin. Enkel de definitieve wil om afstand te doen van de recuperatie voldoet. Welnu, een dergelijke definitieve wil blijkt in casu niet aan de zijde van H. als verarmde. Een oorzaak voor de vermogensverschuiving ontbreekt. H. heeft recht op recuperatie van voormelde helft ten bedrage van 17.966,65 euro.
De vraag rijst naar de al dan niet herwaardering. Hoewel art. 1435 BW aangaande de (te herwaarderen) vergoedingen tussen ex-echtgenoten met een gewezen gemeenschapsstelsel niet speelt ten aanzien van gewezen feitelijke samenwoners (vgl. Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Brussel, Larcier, 2015, p. 404-405, nr. 368; Y.-H. Leleu, «La réévaluation des créances d’enrichissement sans cause entre ex-époux séparés de biens» (noot onder Cass. 27 september 2012), JT 2012, 763), moet worden aangenomen dat de vergoeding op grond van verrijking zonder oorzaak een waardeschuld betreft (Cass. 27 september 2012, T.Fam. 2013, 177, noot). Het gaat derhalve niet om een geldschuld, waarbij het in art. 1895 BW bedoelde nominalisme zou spelen (Ch. Declerck en V. Allaerts, «Grondslag en waardering van vergoedingsrechten en schuldvorderingen tussen partners: ontwikkelingen 2011-2013» in P. Senaeve e.a. (eds.), Themiscahier personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2014, p. 77-79, nrs. 26-28).
Wat de kosten van het huishouden en het gemeenschappelijk leven betreft, hebben feitelijk samenwonenden elk een natuurlijke verbintenis om naargelang hun mogelijkheden bij te dragen tot de lasten van het gemeenschappelijk huishouden en leven.
Enkel indien sprake is van een duidelijke overschrijding van de normale bijdrage in de lasten en vaststaat dat er geen wil is om een definitieve verrijking tot stand te brengen, kan de terugvordering op grond van de vermogensverschuiving zonder oorzaak bestaan (zie bv. Cass. 22 januari 2016, C.14.0492, www.cass.be; Gent 5 maart 2015, RW 2016-17, 1148; J. LAMBRECHTS en A. MARISSENS, "Overzicht van rechtspraak - de feitelijke samenwoning", T.Fam. 2017, 10).
De duurtijd van de relatie is één van de elementen die in aanmerking dient genomen te worden ter beoordeling van de overschrijding van de natuurlijke verbintenis
Bijdragen in de kosten aan de woning kunnen geheel of ten dele ingegeven door zijn wil bij te dragen in de kosten van het gemeenschappelijk leven en dus een uitvoering van een natuurlijke verbintenis.
Het subsidiair karakter van de verrijking zonder oorzaak verhindert niet dat de eiser zijn vordering in eerste instantie baseertop een of meer grondslagen en subsidiair op de verrijking zonder oorzaak indien de rechter zou oordelen dat de aangehaalde grondslagen niet aanvaard kunnen worden (Cass. 9 juni 2017, RW2017-18, 1104,
zie voor de nieuwe term: ongerechtvaardigde verrijking in het NBW (ter vervanging van de oude term verrijking zonder oorzaak:
www.elfri.be - Artikel - Ongerechtvaardigde verrijking