Een feitelijke samenwoning is in het algemeen elke niet geïnstitutionaliseerde vorm van samenwonen op grond van een relatie. Het betreft elke bestendige samenlevingsvorm waarbij de partners niet in het huwelijk zijn getreden en bovendien geen verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd. (P. Senaeve, compendium van het personen en familierecht, Leuven, Acco, 15e uitgave, 2015,615-616 nummers 2018-2 1020).
De term feitelijke samenwoning wordt niet in de wet gebruikt, noch gedefinieerd. De feitelijke samenwoning is aldus een term die door de rechtspraak en rechtsleer wordt gebruikt. De wet spreekt in het adoptierecht en het geboorte verlof over "samenwonenden met een permanente en affectieve wijze samenwoont sedert ten minste drie jaar van personen die niet door een band van bloedverwantschap zijn verbonden die leidt tot een absoluut huwelijksbeletsel. In de Vlaamse schenk- en erfbelasting wordt de term ‘partner gebruikt’. Partner zijn de Vlaamse schenk- en erfbelasting naast gehuwden en wettelijk samenwonenden, ook de personen die ten minste één jaar ononderbroken met de erflater of de schenker samenwonen en met de erflater of de schenker een gemeenschappelijke huishouding voeren.
In tegenstelling tot voor gehuwden en wettelijk samenwonende zijn er behoudens enkele uitzonderingen (infra) geen specifieke rechtsregels die de verhoudingen tussen feitelijk samenwonenden regelen.
Hun verhoudingen dienen derhalve geregeld te worden door het gemeen recht of door een conventioneel vastgelegde samenwoningsovereenkomst.
Individuele rechtshandelingen zoals leningen, schenkingen (waarvan het geoorloofd karakter van schenkingen tussen samenwonenden sedert lang erkend wordt), koop en verkoop, kunnen geregeld worden via contracten tussen de samenwonenden.
Zoals zij ook een onverdeeldheid kunnen aangaan door in onverdeeldheid goederen aan te kopen en hun rechten in deze onverdeeldheid te regelen middels tontine of beding van aanwas, dan wel via testamentaire bepalingen.
Maar ook het gemeen recht zoals toepasselijk op elke burger is en blijft toepasselijk op de samenwonenden
Zo kan de verplichting tot de bijdrage in de lasten van de huishouding gestileerd worden uit de natuurlijke verbintenis tot bijdrage.
Bewijzen van eigendom, schenkingen en lening dienen geleverd te worden volgens de gewone rechtsregels zonder dat de samenwoonst hieraan iets veranderd en zonder dat in praktijk artikel 1348 en 1341 van het Burgerlijk Wetboek met succes kan worden ingeroepen, namelijk de morele onmogelijkheid om zich een schriftelijk bewijs te verschaffen, nu deze rechtsregels bij wijze van uitzondering worden toegepast en niet kunnen misbruikt worden om ruzies tussen (ex) partners de faciliteren.
Het vorderen van een vergoeding voor uitgevoerde werken aan de woning van de andere partner om het vorderen van een vergoeding voor geïncorporeerde goederen, zal zelden slagen, gezien een dergelijke vordering gebaseerd is op natrekking en de wettelijke voorwaarden van artikel 555 van het Burgerlijk Wetboek stelde vervuld zijn ( conflict tussen twee eigenaars met rechten in conflict, vereisten van onderscheiden materiële zaken die uit de aard van de zaken zich op een bijzondere wijze tegenover elkaar verhouden met een materiële band die tussen beide zaken is tot stand gekomen en waarbij een loutere verbetering of herstel geen aanleiding geeft tot natrekking) of zal de vordering falen door gebrek aan bewijs, gebrek aan eigendomsconflict, facturen opgesteld aan beiden, onmogelijkheid om vast te stellen met welke penningen de betalingen gebeurd zijn...
Dit neemt niet weg dat in uitzonderlijke gevallen toch de leer van de natrekking kan worden verdedigd met succes voor zover ook alle voorwaarden vervuld zijn. Zie bijvoorbeeld rechtbank Oudenaarde en 19 september 2005 RABG 2006,780, alwaar een vergoeding werd toegekend zonder dat er een exact bewijs kan geleverd worden van wie wat betaalde en waarbij op het billijkheidsgronden ex aequo et bono verondersteld werd dat de man, als man in huis toch wel het een en het ander zal hebben bijgedragen, zo niet financieel dan in natura.
Een beter alternatief is de kostenleer. wanneer een samenwonende in een onroerend goed van de andere partner investeert kan deze een vergoeding vragen op basis van de kostenleer wanneer wanneer de investeringen en de uitgevoerde werken voor deze partner een meerwaarde opleverde.
Dit wanneer deze goederen kan mogelijk kunnen worden weggenomen of meegenomen. de uitgaven die dan in aanmerking komen voor vergoeding zijnde nuttige uitgaven die een meerwaarde hebben gerealiseerd aldus kan de partner die investeerde een recht op vergoeding laten gelden ten belope van het kleinste bedrag van enerzijds de prijs van de materialen en de werken en anderzijds het bedrag van de meerwaarde (Luik 29 september 2004, JT 2005, 523).
Behoudens zeldzame gevallen falen vorderingen tussen samenwonenden (De relatie breuk) op grond van zaakwaarneming, onverschuldigde betaling of verrijking zonder oorzaak, precies omdat de strikte voorwaarden van deze rechtsfiguren in niet vervuld zijn.
Voor sommige rechtbanken volstaat het titularisschap van een bankrekening om hieruit de eigendomsrechten af te leiden, voor andere rechtbanken is dit slechts een aanwijzing waarbij ook andere elementen kunnen worden ingeroepen en waarbij de rechters oordeelt op grond van zijn innerlijke overtuiging op basis van de hem voorgelegde stukken en gegevens.
De eigendomsregels met betrekking tot onroerend goed volgen het gemeen recht. De rechtbank innemen hierbij de oorsprong van de gelden niet rekening.
In tegenstelling tot de wettelijk samenwonenden bestaat er geen erfrecht voor de feitelijk samenwonenden.
Feitelijk samenwonenden kunnen zich niet richten tot de vrederechter om dringende en voorlopige maatregelen te vorderen. Maar dit neemt niet weg dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd is om ook ten aanzien van feitelijk samenwonenden een beschikking te vellen in kortgeding op basis van zijn bevoegdheid verleend door artikel 584 eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek. Zo kan afzonderlijke woonst gevraagd worden, een verontrustingsverbod, een voorlopig bezit van de goederen die in de gemeenschap zijn, of elke andere loutere bewarende maatregel, zelfs een maatregel met betrekking tot de kinderen in afwachting van een beslissing van de jeugdrechter kan aan de voorzitter in kortgeding gevraagd worden.
Toch zijn er enkele disparate wettelijke bepalingen ten aanzien van feitelijke samenwonenden:
Voor de feitelijk samenwonenden bestaat de mogelijkheid tot adoptie.
Feitelijk samenwonenden zijn voor de schenk- en erfbelasting onderworpen aan hetzelfde tarief als gehuwden en wettelijk samenwonenden
De feitelijk samenwonende partner van de moeder van een kind heeft recht op geboorteverlof
De onbekwaamheid tot ontvangen van schenkingen of legaten door geneeskundig of zorgpersoneel conform art. 909 BW geldt niet indien de begunstigde feitelijk samenwoont met de beschikker.
In het art. 909 BW, staat een vermoeden van captatie en suggestie in hoofde van geneeskundig- en zorgpersoneel ingeschreven waarbij het ‘feitelijk gezin’, wordt gebruikt zonder verdere omschrijving.
De wettelijke bescherming van de gezinswoning is niet van toepassing op feitelijke samenwoners.
In geval van ernstige verstoring van de samenleving waarbij dringende en voorlopige maatregelen zich opdringen kunnende partners zich overeenkomstig het gemene procesrecht wenden tot de voorzitter van de rechtbank (art. 584 eerste lid Ger. W.).
De concrete duur van een feitelijke samenleving heeft als zodanig geen rechtstreekse juridische relevantie: op een feitelijke samenleving (en op de aanspraken die hieraan zouden kunnen worden ontleend) wordt in de regel enkel het gemene verbintenissenrecht toegepast.
De louter feitelijke bijdrageplicht die tussen feitelijke samenlevers eventueel zou kunnen bestaan […] heeft niet als roeping dat op grond hiervan een vermoeden van onverdeeldheid zou kunnen worden afgeleid tussen feitelijke samenlevers op het vlak van de activa of bezittingen.