Wanneer er in een wederkerig contract dat ten bezwarende titel werd gesloten een aanzienlijk onevenwicht bestaat ten gevolge van misbruik door de bevoordeelde partij van omstandigheden van nood, zwakte op de hartstochten van de wederpartij of als gevolg van misbruik van eigen machtspositie is er sprake van gekwalificeerde benadeling.
De gekwalificeerde benadeling werd benaderd vanuit de theorie van de ongeoorloofde oorzaak, dan wel gesanctioneerd middels artikel 1382 via de culpa in contrahendo en thans onder de benaming misbruik van omstandigheden gecodificeerd werd in art. 5.37 (nieuw) BW,.
Om tot een gekwalificeerde benadeling (misbruik van omstandigheden) te kunnen besluiten, dienen drie voorwaarden cumulatief vervuld te zijn.
1. een duidelijke en gewichtige manifeste wanverhouding tussen de wederzijds bedongen prestaties.
2. de voormelde wanverhouding of benadeling dient haar oorsprong te vinden in het kennelijk misbruik dat de ene partij maakt van de concrete omstandigheden waarin de benadeelde partij zich bevond (een inferieure positie bevindt ten opzichte van de andere, dan wel misbruik van onoplettendheid en de nalatigheid van een contractspartij).
3. het contract zou zonder het misbruik ofwel niet, ofwel tegen minder ongunstige voorwaarden gesloten zijn (het determinerend karakter van het misbruik).
Uittreksel uit het (nieuw) BW
Art. 5.37. (nieuw) BW Misbruik van omstandigheden
Er is misbruik van omstandigheden wanneer bij de contractsluiting een kennelijk onevenwicht bestaat tussen de prestaties als gevolg van het misbruik door de ene partij van omstandigheden die verbonden zijn aan de zwakke positie van de andere partij.
In dit geval kan de zwakke partij aanspraak maken op de aanpassing van haar verbintenissen door de rechter en, indien het misbruik doorslaggevend is, op de relatieve nietigheid.
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
Deze bepaling bevestigt de leer van de “gekwalificeerde benadeling” die door de rechtspraak en de rechtsleer werd ontwikkeld omdat het aantal wettelijk erkende gevallen van benadeling als ontoereikend werd ervaren. Een rechtsfiguur met algemene draagwijdte werd ontwikkeld voor situaties waarin een contract ab initio een manifest onevenwicht vertoont als gevolg van misbruik door de ene partij van de inferioriteit van de andere, of als gevolg van misbruik van de eigen machtspositie (L. CORNELIS, Algemene theorie, 2000, nr. 54 e.v.; A. DE BERSAQUES, “L'oeuvre prétorienne de la jurisprudence en matière de lésion”, in Mélanges Jean Dabin, II, Brussel, Bruylant, 1963, 487-518; A. DE BOECK en R. VAN RANSBEECK, “De geldige totstandkoming van overeenkomsten... 2005-2012” in Verbintenissenrecht. Themis-cahier 75, 2012-13, (51) nr. 52; W. DE BONDT, De leer der gekwalificeerde benadeling, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1985, 342 p.; C. GOUX, “L'erreur, le dol et la lésion qualifiée: analyse et comparaisons”, T.B.B.R., 2000, 6-41; R. KRUITHOF, “Overzicht”, T.P.R., 1983, nr. 66; R. KRUITHOF e.a., “Overzicht”, T.P.R., 1994, nr. 149; J.-F. ROMAIN, “Regain de la lésion qualifiée en droit des obligations” (onder Cass. 29 april 1993), J.T., 1993, 749 e.v.; -, Théorie critique du principe général de bonne foi en droit privé, Brussel, Bruylant, 2000, nr. 176 e.v.; S. STIJNS, D. VAN GERVEN en P. WÉRY, “Chronique”, J.T., 1996, nr. 65; E. SWAENEPOEL, Toetsing van het contractuele evenwicht, Antwerpen, Intersentia, 2011, nrs. 328-735; A. VAN OEVELEN en E. DIRIX, “Kroniek”, R.W., 1992-93, nr. 23; P. VAN OMMESLAGHE, I, 291-299, nrs. 170-176).
De rechtspraak ten gronde heeft deze figuur omzichtig aangewend en slechts in zeer duidelijke feitelijke situaties (zo wanneer een vrouw in de vroege ochtend op straat een overeenkomst met een schatter van haar verzekeraar ondertekent, nadat zij net in pyjama met haar twee jonge kinderen ontsnapt is aan een hevige woningbrand die alles heeft vernield; de schatter maakte misbruik van de zwakheid van de geschokte vrouw die leidde tot onmiskenbaar onevenwichtige prestaties nu hij voor zichzelf een ereloon bedong te berekenen op alle vergoedingen uitgekeerd door de verzekeraar, terwijl hij de inboedel niet diende te schatten nu de verzekeraar hiervoor een forfaitair bedrag bij volledig verlies uitbetaalt: Antwerpen, 5 september 2011, T.B.B.R./R.G.D.C. 2014, blz. 76).
De toepassing ervan wordt regelmatig afgewezen omdat de vervulling van de toepassingsvoorwaarden niet aangetoond wordt (zoals wanneer de kopers van aandelen in een bvba de nietigverklaring van de overname eisen omdat de waarde van de aandelen veel lager lag dan de koopprijs, maar zij geen misbruik van hun zwakke positie aantonen en geen duidelijke wanverhouding tussen de prestaties (Bergen, 14 februari 2000, J.T. 2000, blz. 469); ook de overeenkomst tussen een intercommunale en een projectontwikkelaar en beheerder van appartementsgebouwen om een gratis lokaal ter beschikking te stellen van de intercommunale voor de plaatsing van een cabine om de elektriciteitsvoorziening mogelijk te maken, is niet aangetast met dit wilsgebrek want het gebruik van een sterke economische machtspositie staat op zichzelf niet gelijk aan het misbruik ervan en er wordt niet aangetoond dat de beheerder zich in een inferieure positie bevond die tot zijn grove benadeling heeft geleid (Rb. Antwerpen, 29 mei 2000, A.J.T. 2000-01, blz. 792)).
Met een arrest van 9 november 2012 (R.W., 2012-13, 1416, noot E. Adriaens, T.B.B.R., 2013, 168, T. Not., 2013, 363 en Not.Fisc.M., 2013, 119, noot H. Casman) heeft het Hof van Cassatie het misbruik van omstandigheden (nog genoemd: de “gekwalificeerde benadeling”) erkend en de toepassingsvoorwaarden gedefinieerd die inspiratie boden voor de thans voorgestelde bepaling (E. ADRIAENS, “Regelingsakte echtsheiding door onderlinge toestemming: kwalificatie, wilsgebreken en erkenning gekwalificeerde benadering” (noot onder Cass. 9 november 2012), R.W., 2012-13, 1416-1420; M. DE POTTER DE TEN BROECK, “De gekwalificeerde benadeling aanvaard, maar wat met de grondslag?” (noot onder Cass. 9 november 2012), T.B.B.R., 2013, 131-140). Andere rechtsstelsels en de soft law voorzien ook in een vergelijkbare figuur (bv. art. 3: 44 (4) NBW; § 138 (2) BGB; art. II. – 7: 207 (1) DCFR; art. 3.2.7 PICC; art. 4: 109 PECL).
Het eerste lid van het artikel bepaalt de volgende voorwaarden waaronder de rechter moet toezien op het evenwicht tussen prestaties (S. STIJNS, 1, 2015, 98-101, nrs. 124-126; W. VAN GERVEN en A. VAN OEVELEN, 2015, 123-125; P. VAN OMMESLAGHE, I, 297-299, nr. 174; P. WÉRY, I, 2011, 256-258, nrs. 264-266):
(1) het misbruik van omstandigheden blijkt uit een kennelijk onevenwicht tussen de wederzijds bedongen prestaties;
(2) er is misbruik van de concrete omstandigheden van inferioriteit waarin het slachtoffer zich bij de contractsluiting bevond waardoor de medecontractant zich een voordeel heeft weten toe te eigenen. De bedoelde omstandigheden van inferioriteit kunnen voortvloeien zowel uit persoonlijke kenmerken, zoals de fysieke, morele of financiële noodtoestand, de zwaktes of de onwetendheid of onervarenheid van het slachtoffer (zie ook de bepaling van art. 1907ter BW), als uit omstandigheden van economische of functionele superioriteit in hoofde van de misbruikplegende partij, die zich bv. in een monopoliepositie of een machtspositie bevindt;
(3) een oorzakelijk verband tussen het misbruik en het kennelijk onevenwicht.
Het geweld als gevolg van “uitwendige omstandigheden of noodtoestand” (Brussel 7 februari 1964, Pas., 1965, II, 70) kan voortaan onder het wilsgebrek “misbruik van omstandigheden” vallen.
Men kan, net als vroeger, situaties van misbruik van omstandigheden soms ook bestrijden met behulp van de klassieke wilsgebreken, nu de grenslijn met bedrog en geweld niet in alle feitenconstellaties duidelijk is.
In beginsel is het misbruik van omstandigheden uitgaande van een derde zonder invloed op de geldigheid van het contract, maar op deze regel bestaan uitzonderingen (die onder art. 5.33, lid 3 geregeld worden).
Het tweede lid bepaalt de sancties. Hoewel de sanctie van een wilsgebrek in de regel de relatieve nietigheid is, blijkt een slachtoffer vaak gebaat met het behoud van het contract mits aanpassing van zijn prestatie (zie ook art. 1907ter BW). De soft law kent een dergelijke sanctie bij misbruik van omstandigheden (bijv. art. II. – 7: 207 (1) DCFR; art. 3.2.7 PICC). De doctrine pleit er al langer voor dat de overdreven verbintenis gematigd kan worden (S. STIJNS, 1, 2015, 100, nr. 126; S. STIJNS, “De sanctionering van de wilsgebreken”, in Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (132) nrs. 38-40; P. VAN OMMESLAGHE, I, 299, nr. 175; T. VANSWEEVELT & B. WEYTS, p. 210-211; P. WÉRY, I, 2011, 256-258, nrs. 264-266. Voor toepassingen van een dergelijke aanpassing door de rechter, zie: Brussel 20 januari 2015, Rev.trim.dr.fam. 2015, blz. 388; Antwerpen 5 september 2011, T.B.B.R., 2014, 76; Rb. Brussel, 17 maart 1995, T.B.B.R., 1995, 507).
Hier is ervoor gekozen om de relatieve nietigheid enkel toe te laten bij een misbruik van omstandigheden dat een doorslaggevend karakter heeft (zie hoger art. 5.33, lid 1). Gaat het om een misbruik van omstandigheden dat voor het slachtoffer niet doorslaggevend was voor de contractsluiting, dan wordt de aanpassing gesteund op de precontractuele aansprakelijkheid. Inderdaad, de sanctie van een bijkomstig wilsgebrek kan erin bestaan dat de rechter bij wijze van herstel van de schade, een aanpassing van de prestatie, waartoe het slachtoffer zich heeft verbonden, doorvoert.
De regels bepaald onder artikel 5.74 over “verandering van omstandigheden (imprevisie) beogen een onevenwicht te herstellen dat niet vanaf de contractsluiting aanwezig was, maar een onevenwicht dat nadien opduikt in het contract. De gevolgen zijn evenwel voor beide situaties vergelijkbaar nu de rechter het contract mag aanpassen wanneer partijen het niet eens geraken.
Uittreksel uit het NBW
Art. 5.38. NBW Benadeling
Een onevenwicht tussen de prestaties van de partijen is geen nietigheidsgrond, tenzij de wet anders bepaalt.
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
5.38 Benadeling - Art. 5.38 Burgerlijk Wetboek
In het oud Burgerlijk Wetboek is de benadeling niet opgevat als een algemeen wilsgebrek dat een grond voor vernietiging van alle contracten zou bieden telkens een onevenwicht tussen de prestaties wordt bewezen.
Deze bepaling steunt op artikel 1118 van het oud Burgerlijk Wetboek en bevestigt dit uitgangspunt: de rechter treedt in beginsel enkel in de beoordeling van de economische waarde van de prestaties van de contractanten, wanneer de wetgever dit uitdrukkelijk toestaat (S. STIJNS, 1, 2015, 97-98, nr. 123; W. VAN GERVEN en A. VAN OEVELEN, 2015, 122-123; P. VAN OMMESLAGHE, I, 288-290, nrs. 167-169; P. WÉRY, I, 2011, 255-256, nr. 262.).
zie ook: www.elfri.be - Artikel - Wilsgebreken