Uit art. 804, eerste lid en art. 809, tweede lid BW volgt dat wanneer de rechter een beheerder opdraagt de nalatenschap te vereffenen in plaats van de begunstigde erfgenaam, deze beheerder alleen de macht heeft om in naam van de nalatenschap in rechte op te treden.
Voor nalatenschappen waarvan de erfgenamen (nog) onbekend zijn en die bijgevolg niet wettelijk, testamentair of contractueel worden vererfd (en waarvoor ook de Staat geen aanspraken opeist, c.q. geen inbezitstelling vraagt), zodat sprake is van een onbeheerde nalatenschap, is de procedure bepaald in artikel 4.58 BW en artikel 1228 Ger.W.
Enkel in gevallen van evidente of volstrekte urgentie kan worden afgeweken van voormelde regel.
Er is geen sprake van daadwerkelijke onherstelbare schade bij het uitblijven van de gevraagde maatregel.
De loutere opportuniteit tot het behalen van een gunstige koopsom maakt geen urgentie uit.
Evenmin is er urgentie ingevolge het feit dat de aankoopoptie dreigt te vervallen, bij gebrek aan tijdige vervulling van de bedongen opschortende voorwaarde.
Dat de periode tussen de neerlegging van het verzoekschrift tot aanstelling van een curator en de eigenlijke vacantverklaring van de nalatenschap meer dan 7 maand gemiddeld zou bedragen, kwalificeert evenmin als een geval van urgentie.
Een verzoek aan de kortgedingrechter tot aanwijzing van een beheerder ad hoc van een beweerdelijk onbeheerde nalatenschap teneinde de verkoop uit de hand van een vastgoedelement te kunnen doorvoeren, kan slechts slagen in geval van urgentie en wanneer geen andere maatregelen soelaas bieden of een gelijkaardig resultaat kunnen opleveren.oncipieerd om te remediëren aan onduidelijke situaties inzake nalatenschappen, in acht genomen het feit elk vermogen, ook dat van een overleden persoon (diens «nalatenschap»), een titularis of beheerder behoeft, wiens bevoegdheden en plichten duidelijk zijn bepaald (zie ook: Antwerpen 28 november 2018, NFM 2019, 16).
Voor nalatenschappen waarvan de erfgenamen (nog) onbekend zijn en die bijgevolg niet wettelijk, testamentair of contractueel worden vererfd (en waarvoor ook de Staat geen aanspraken opeist, c.q. geen inbezitstelling vraagt), zodat sprake is van een onbeheerde nalatenschap, is de procedure bepaald in artikel 4.58 BW en artikel 1228 Ger.W.
Enkel in gevallen van evidente of volstrekte urgentie kan worden afgeweken van voormelde regel.
Deze urgentie is thans niet afdoende aangetoond.
Er is geen sprake van daadwerkelijke onherstelbare schade bij het uitblijven van de gevraagde maatregel.
De loutere opportuniteit tot het behalen van een gunstige koopsom maakt geen urgentie uit.
Evenmin is er urgentie ingevolge het feit dat de aankoopoptie dreigt te vervallen, bij gebrek aan tijdige vervulling van de bedongen opschortende voorwaarde.
Dat de periode tussen de neerlegging van het verzoekschrift tot aanstelling van een curator en de eigenlijke vacantverklaring van de nalatenschap meer dan 7 maand gemiddeld zou bedragen, kwalificeert evenmin als een geval van urgentie.
Een en ander geldt des te meer, nu de bewuste nalatenschap reeds op 4 december 1979 is open gevallen. De oorsprong van eigendom, waaruit reeds duidelijk bleek dat de onbeheerde nalatenschap medegerechtigd was in het onroerend goed in kwestie, dateert reeds van 5 juni 2023.
Er zijn geen dringende schulden te vereffenen, althans wordt dit niet aangevoerd en blijkt dit ook nergens uit.
De curator is de gerechtelijke opdrachthouder die bij wet is aangeduid om de belangen te vrijwaren van de nalatenschap (voor rekening van wie het behoort, desgevallend de rechtsopvolgers die naderhand nog aanmelden) en deze nalatenschap te vereffenen, c.q. de schulden en lasten van de nalatenschap te voldoen.
Een beheerder ad hoc kan in de regel niet worden gelast met daden van beschikking, zoals thans evenwel is gevorderd door de appellanten, aangezien hun verzoek de verkoop beoogt van een onroerend goed, waarin appellanten mede gerechtigd zijn.
Dit is geen voorlopige maatregel, die geen nadeel toebrengt aan de grond van de zaak, in de zin van artikel 584 Ger.W.
Het hof wenst dan ook geen fragmentarische aanpak te honoreren, door een ad hoc mandataris aan te stellen, waar de wet zelf voorziet in de mogelijkheid tot een globale aanpak van gevallen als deze, via de rechtsfiguur van de onbeheerde nalatenschap, onder het bewind van een curator.
Het subsidiair karakter van de aanstelling van een beheerder/bewindvoerder ad hoc verzet zich tegen de inwilliging van het verzoek van appellanten.
Dit ondergeschikt karakter houdt immers in dat geen andere maatregel soelaas mag bieden of een gelijkaardig resultaat mag opleveren (zie o.a. ook: S. Mosselmans, «Het beheer van de onverdeelde boedel», in Erfrecht, de verdeling van de nalatenschap, in de Reeks Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2021, Mechelen, Kluwer, 908, nr. 1316).
Appellanten hebben als belanghebbende de mogelijkheid het initiatief te nemen tot aanstelling van een curator over een onbeheerde nalatenschap.
Kennelijk hebben zij dit ook gedaan, zij het pas begin 2024, zo blijkt uit de stukken.
De parallel die appellanten trekken met de mogelijkheid te allen tijde uit onverdeeldheid te treden mist relevantie, aangezien ook dergelijke procedures de aanstelling behoeven van een curator, indien een der deelgenoten is overleden (ten tijde van de eis tot verdeling) en diens nalatenschap als «onbeheerd» kan worden aangemerkt.
Het verzoek is ongegrond, ook na hernieuwd onderzoek.
De bestreden beschikking wordt bevestigd.
...