Het gezag van rechterlijk gewijsde in strafzaken, geldt erga omnes (ten aanzien van eenieder). Dit gezag van gewijsde belet dat de feiten, die het voorwerp van de strafrechtelijke beslissing uitmaakten, opnieuw worden betwist naar aanleiding van een latere procedure voor de burgerlijke rechter. (zie echter hoe deze regel niet steeds wordt aangenomen in onderstaande geciteerde rechtspraak). Een vrijspraak voor een bepaald strafbaar feit impliceert dat dit feit onder geen enkele strafrechtelijke kwalificatie kan worden gebracht en dat de burgerlijke rechter niet meer kan oordelen dat dit feit alsnog een misdrijf uitmaakt. Deze regel geldt ongeacht de motieven van de vrijspraak en dus ook bij een vrijspraak op grond van twijfel.
Indien de procespartijen in een navolgend burgerlijk geding partij zijn geweest in de strafprocedure en daar hun belangen ten volle hebben kunnen laten gelden, verhindert het gezag van het strafrechtelijk gewijsde dat wat de strafrechter zeker en noodzakelijk heeft beslist nogmaals in vraag wordt gesteld.
Edoch: (relativering)
Relativering van het strafrechtelijk gezag van gewijsde: zie Het Valentijnsarrest, Grondwettelijk Hof 14 februari 2019, met noot Joost Huysmans, Strafrechtelijk gezag van gewijsde voor burgerlijke rechter erodeert verder, De Juristenkrant, 387, 10 april 2019, pagina 8.Zie ook noot van Monica Rodriguez onder dit arrest, Het Valentijnsarrest: het strafgeding en de navolgende burgerlijke procedure, dan toch niet meer hand in hand? Over de verregaande relativering van het gezag van strafrechtelijk gewijsde door het Grondwettelijk Hof, T. Strafr.2019/2, 121, Jurabibliotheek
Samengevat:
Het gezag van gewijsde van de definitieve beslissing van de strafrechter ten aanzien van de burgerlijke rechter, dat bijdraagt tot die zorg om tegenstrijdige beslissingen te vermijden, moet evenwel worden geïnterpreteerd rekening houdend met de waarborgen van het recht op een eerlijk proces.
Gelet op het recht van verdediging en het recht van eenieder op een eerlijke behandeling van zijn zaak, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat « het gezag van het strafrechtelijk gewijsde er niet aan in de weg staat dat een partij in een later burgerlijk proces de kans moet hebben de gegevens, afgeleid uit het strafgeding, te betwisten in zoverre zij geen partij was in het strafgeding of er niet vrij haar belangen kon laten gelden» .
Binnen een systeem waarin het gezag van gewijsde in strafzaken ten aanzien de burgerlijke rechter wordt gerelativeerd uit respect voor het beginsel van de tegenspraak, is het coherent ervan uit te gaan dat die relativering moet gelden ten aanzien van alle partijen die betrokken zijn bij het nieuwe debat voor de burgerlijke rechter.
Het arrest van het grondwettelijk hof breidt de relativering van het gezag van gewijsde verder uit dan de eerdere arresten van het Hof van Cassatie (Cass., 2 oktober 1997, Arr. Cass., 1997, nr. 381; in dezelfde zin, Cass., 24 april 2006, S.05.0075.N; Cass., 7 maart 2008, C.06.0253.F).
Zie ook Stappers-arrest
In het Stappers-arrest van 15 februari 1991, juridat, Arr.Cass. 1991-92, 32 heeft het Hof van Cassatie een bres geslagen in het erga omnes-karakter van het strafrechtelijk gezag van gewijsde. Dit arrest werd meermaals bevestigd in o.a. Cass. 14 juni 1996, Arr.Cass. 1996, 589; Cass. 14 april 1994, Arr.Cass. 372; Cass. 2 oktober 1997, Arr.Cass. 1997, 889; Cass. 24 april 2006, P&B 2007, 343, noot P. Taelman en S. Voet; Cass. 7 maart 2008, AR nr. C.06.0253.F; Cass. 19 juni 2014, AR nr. F.13.0070.N.).
Aldus verhindert het strafrechtelijk gewijsde niet dat een partij in een later burgerlijk proces de mogelijkheid heeft om bepaalde elementen te betwisten die uit het strafproces zijn afgeleid, in zoverre deze partij niet bij het strafgeding was betrokken of er niet vrij haar belangen heeft kunnen doen gelden. zie ook Cass. 24 april 2006, AR nr. S.05.0075.N; P. Taelman en S. Voet, «Requiem voor het gezag van het strafrechtelijk gewijsde (noot onder Cass. 24 april 2006)», P&B 2007, (345) 348, jurabibliotheek).
Wanneer een burgerrechtelijke vordering volgt op de strafvordering kan ingevolgde het Stappers-arrest een partij die in het eerdere strafgeding niet betrokken was of er niet vrij haar belangen heeft kunnen doen gelden, niet alleen juridische, maar ook feitelijke elementen uit het strafproces betwisten.
Het grondwettelijk hof oordeelde in haar arrest van 14 februari 2019, nr. 24/2019, overweging B.11. dat de partij die tijdens een strafprocedure is veroordeeld en vervolgens is opgeroepen voor de burgerlijke rechter, in die burgerlijke procedure het bewijs kan genieten dat in diezelfde burgerlijke zaak door een derde bij de strafprocedure is geleverd ter weerlegging van elementen die worden afgeleid uit de strafprocedure.
Het strafrechtelijk gezag van gewijsde is aldus zelfs voor de beklaagde relatief in een verdere procedure voor de de burgerlijke rechter. Het strafrechtelijk gewijsde is slechts een soort «onweerlegbaar vermoeden» tegenover de beklaagde en andere personen die wél in de strafprocedure waren betrokken en daar vrij hun belangen hadden kunnen verdedigen.