Uittreksel uit het veldwetboek Article. 1. De eigenaar van een veld moet gedogen dat er graafwerk op verricht wordt om er zoveel aarde, zand, steen en ander materiaal uit te halen als nodig is voor het aanleggen of onderhouden van wegen, vaarten, bruggen en andere werken van algemeen, provinciaal of gemeentelijk openbaar nut.
Art. 2. Het graafrecht mag niet worden uitgeoefend op minder dan vijftig meter afstand van woningen en daaraan palende besloten erven.
Het strekt zich niet uit tot groeven of winplaatsen van materiaal die in bedrijf zijn op het tijdstip dat de werken van openbaar nut worden uitgevoerd.
Art. 3. De voor het graafwerk nodige grond mag niet in bezit worden genomen dan nadat de noodzaak daarvan is vastgesteld en vergunning daartoe is verleend door het openbaar bestuur dat belast is met de uitvoering van of het toezicht op het werk ten behoeve waarvan gegraven wordt.
In geval van verzet van de eigenaar beslist de Koning, de bestendige deputatie van de provincieraad gehoord.
Het bestuur dat graafvergunning verleent, bepaalt de borgsom die de aannemer moet storten tot dekking van de eventueel aan de eigenaar te betalen schadevergoeding.
Art. 4. De eigenaar van de grond wordt ten minste vijftien dagen tevoren bij deurwaardersexploot in kennis gesteld van de bezitneming.
Het exploot wordt betekend op verzoek van het bestuur of van de aannemer naar gelang het werk al dan niet in eigen beheer wordt uitgevoerd. Het vermeldt in het kort het doel van de bezitneming en de ligging en uitgestrektheid van de grond.
Art. 5. Ten minste acht dagen voor de bezitneming maakt een beëdigd landmeter, op verzoek zoals hierboven bepaald, van de in bezit te nemen grond een beschrijving op.
De eigenaar wordt drie dagen tevoren gedagvaard om daarbij aanwezig te zijn; hij kan alle opmerkingen of bevindingen betreffende de plaatsgesteldheid in het proces-verbaal van de beschrijving doen opnemen.
Art. 6. De huurders, vruchtgebruikers en andere belanghebbenden zijn ontvankelijk om in de zaak tussen te komen, hetzij rechtstreeks, hetzij omdat de eigenaar hen erin betrekt.
Art. 7. De door de bezitneming veroorzaakte schade wordt geregeld volgens het gemeen recht.
Indien de grond langer dan een maand in bezit gehouden wordt, is de eigenaar gerechtigd de onteigening ervan te vorderen.
In dat geval wordt de schadeloosstelling geregeld met inachtneming van de vormen (voorgeschreven bij de wetgeving op de onteigening ten algemene nutte.) <W 08-04-1969, art. 1>
Art. 8. De uitgegraven materialen mogen niet worden weggehaald dan nadat de eigenaar vergoed is voor de gehele schade door de bezitneming of de uitgraving veroorzaakt. In geval van onenigheid over de vergoeding wordt de zaak berecht door de vrederechter van het kanton waar het graafwerk verricht wordt.
(Tot het bedrag vastgesteld bij de wettelijke bepalingen betreffende de algemene bevoegdheid van de vrederechters) wordt het vonnis in laatste aanleg, voor elk hoger bedrag wordt het in eerste aanleg gewezen. <W 08-04-1969, art. 1>
Art. 9. Wordt tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, dan wordt het weghalen van de maatregelen daardoor niet opgeschort; de bij het vonnis bepaalde prijs moet echter vooraf aan de eigenaar en aan de rechthebbenden worden betaald.
In geval van weigering of wettige verhindering om de prijs in ontvangst te nemen, wordt deze in de (Deposito- en Consignatiekas) gestort. <W 08-04-1969, art. 1>
Art. 10. (opgeheven) <W 08-04-1969, art. 1>