Het probatie-uitstel is een strafuitvoeringsmodaliteit die erin bestaat dat de uitgesproken straf, geheel of gedeeltelijk, niet ten uitvoer wordt gelegd, mits de veroordeelde zich ertoe verbindt probatievoorwaarden na te leven die door de rechter worden bepaald. Dat moet gedurende een proeftermijn tussen één en vijf jaar, eveneens te bepalen door de rechter.
Het vonnisgerecht bij wie een ontvankelijke vordering tot herroeping van het probatie-uitstel aanhangig is kan
• het probatie-uitstel handhaven,
• het probatie- uitstel herroepen
• kan nieuwe voorwaarden aan het reeds verleende probatie-uitstel verbinden.
Het vonnisgerecht dat moet oordelen over een ontvankelijke herroepingsvordering kan noch de aard noch het voorwerp van de uitgesproken straf wijzigen en kan dan ook een probatie-uitstel niet vervangen door een gewoon uitstel.
In geval van een vordering tot herroeping van de probatieopschorting kan de rechter de schuld van de betrokkene niet opnieuw beoordelen.
Het probatieuitstel kan worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft. Het probatie uitstel kan worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft. In dat geval dagvaardt het openbaar ministerie, op verslag van de commissie dat strekt tot herroeping, de betrokkene, ten einde het uitstel te doen herroepen, voor de rechtbank van eerste aanleg van zijn verblijfplaats of, in het geval bepaald in § 1ter, voor de politierechtbank van de plaats van het misdrijf binnen dezelfde termijn, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vormen als in correctionele zaken. Dit geldt zelfs bij herroeping van een uitstel dat door het Hof van assisen is uitgesproken. Herroept het vonnisgerecht het uitstel niet, dan kan het nieuwe voorwaarden verbinden aan het probatie-uitstel, gelast bij de eerste veroordeling. Tegen deze beslissingen kan worden opgekomen met alle rechtsmiddelen waarin het Wetboek van strafvordering voorziet.
Nieuwe door de probant gepleegde strafbare feiten kunnen niet dienen als grondslag voor een herroeping van het probatie-uitstel, indien hij voor die feiten nog niet definitief werd veroordeeld.
De enkele omstandigheid dat de probant wordt aangehouden voor nieuwe strafbare feiten houdt niet in dat de onmogelijkheid de opgelegde probatievoorwaarden na te leven te wijten is aan een foutief gedrag van hem.
Indien de veroordeelde nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, kunnen de vonnisgerechten, wanneer zij niet tot één of meer hoofdvrijheidsstraffen van meer dan vijf jaar gevangenis veroordelen, gelasten dat de tenuitvoerlegging van de hoofd- en bijkomende straffen dan wel van een gedeelte ervan, wordt uitgesteld.
Een gewoon uitstel kan echter niet worden gelast indien de veroordeelde veroordeeld is geweest tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek.
In geen enkel geval kan worden uitgesteld de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot :
- een straf van verbeurdverklaring;
- een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf;
- een vervangende straf.
De beslissing waarbij het uitstel en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering.
Nochtans, wanneer artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek wordt toegepast, vormen de vroegere straffen uitgesproken voor feiten die voortvloeien uit hetzelfde misdadige opzet, geen beletsel voor het toekennen van een uitstel. De duur van het uitstel mag niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen, met ingang van de datum van het vonnis of het arrest. De duur van het uitstel mag echter niet meer dan drie jaar bedragen voor de geldstraffen en de gevangenisstraffen die zes maanden niet te boven gaan.
Dezelfde gerechten kunnen, onder de voorwaarden bepaald in § 1 van dit artikel, probatieuitstel gelasten, mits de veroordeelde zich verbindt tot naleving van de probatievoorwaarden die het gerecht bepaalt
Overeenkomstig artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 kan de veroordeelde tot een gevangenisstraf die niet meer dan vijf jaar bedraagt, de maatregel van probatie-uitstel genieten waartoe door het vonnisgerecht is beslist. Het probatie-uitstel is een strafuitvoeringsmodaliteit die erin bestaat dat de uitgesproken straf, geheel of gedeeltelijk, niet ten uitvoer wordt gelegd, mits de veroordeelde zich ertoe verbindt probatievoorwaarden na te leven die het vonnisgerecht bepaalt, tijdens een proeftermijn die in beginsel niet minder dan een jaar, noch meer dan vijf jaar mag bedragen.
In geen enkel geval kan de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een autonome probatiestraf worden uitgesteld (artikel 8, § 1, derde lid, van de wet van 29 juni 1964, zoals gewijzigd bij artikel 19 van de wet van 10 april 2014).B.3.3. Artikel 14 van de wet van 29 juni 1964 voorziet in de gevallen waarin kan worden beslist om het uitstel te herroepen
Het plegen van nieuwe misdrijven gedurende de proeftijd leidt, naar gelang van de gepleegde misdrijven, tot de herroeping van rechtswege van het uitstel (artikel 14, § 1) of tot de facultatieve herroeping van het uitstel (artikel 14, § 1bis en § 1ter).Het probatie-uitstel kan eveneens worden herroepen indien degene voor wie die maatregel is genomen, de opgelegde voorwaarden niet naleeft (artikel 14, § 2, eerste lid). In dat geval dagvaardt het openbaar ministerie, op verslag van de commissie dat strekt tot herroeping, de betrokkene teneinde het uitstel te doen herroepen. Het vonnisgerecht kan dan beslissen om het probatie-uitstel te herroepen, dan wel om het niet te herroepen, in voorkomend geval door het met nieuwe probatievoorwaarden gepaard te doen gaan (artikel 14, § 2, tweede lid).
Indien het vonnisgerecht beslist om het probatie-uitstel te herroepen wegens niet-naleving van de probatievoorwaarden, wordt de hoofdgevangenisstraf waarmee het uitstel gepaard gaat, ten uitvoer gelegd zonder dat de rechter rekening houdt met de periode tijdens welke de veroordeelde de probatievoorwaarden met betrekking tot de uitstelmaatregel heeft nageleefd.
De autonome probatiestraf, (ingevoerd in 2014) is een straf die gepaard met een gevangenisstraf of met een geldboete als vervangende straf, voor het geval de probatiestraf niet wordt uitgevoerd. Die vervangende straf kan ten uitvoer worden gelegd als de autonome probatiestraf niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. ER is een verschil met het probatie-uitstel. Bij de autonome probatiestraf voorziet de wet dat het openbaar ministerie dan rekening moet houden met het gedeelte van de autonome probatiestraf dat door de veroordeelde reeds is uitgevoerd. (COL nr. 18/2016). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naargelang de niet-uitvoering of de slechte uitvoering al dan niet te wijten is aan de betrokkene zelf.
De rechter die het probatie-uitstel herroept, kan dus geen rekening houden met de periode tijdens welke de veroordeelde de modaliteiten van het probatie-uitstel in acht heeft genomen (de hoofdgevangenisstraf waarmee het probatie-uitstel gepaard gaat, in haar geheel zal dus moeten worden uitgevoerd), terwijl ten aanzien van de autonome probatiestraf, het openbaar ministerie dat de vervangende gevangenisstraf van een autonome probatiestraf ten uitvoer legt, rekening zal moeten houden met de autonome probatiestraf die door de veroordeelde reeds is uitgevoerd. In haar arrest van 31 januari 2019 ziet Grondwettelijk Hof in dit onderscheid geen schending van het gelijkheidsbeginsel.
De wet van 10 april 2014 Ť tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (hierna : de wet van 10 april 2014) heeft in het Strafwetboek de mogelijkheid ingevoegd voor de rechter om als hoofdstraf een autonome probatiestraf op te leggen.
Artikel 37octies van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij artikel 8 van de wet van 10 april 2014, dat zelf is gewijzigd bij artikel 51 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, bepaalt :
§ 1. Indien een feit van die aard is om door een politiestraf of een correctionele straf gestraft te worden, kan de rechter als hoofdstraf een autonome probatiestraf opleggen.
Een autonome probatiestraf bestaat uit de verplichting bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een bepaalde termijn, die door de rechter overeenkomstig § 2 wordt bepaald.
De rechter voorziet, binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor hem werd gebracht, in een gevangenisstraf of in een geldboete die van toepassing kan worden ingeval de autonome probatiestraf niet wordt uitgevoerd.
De autonome probatiestraf mag niet worden uitgesproken voor de feiten :
1° die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;
2° die bedoeld zijn in de artikelen 375 tot 377;
3° die bedoeld zijn in de artikelen 379 tot 387, indien de feiten zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
4° die bedoeld zijn in de artikelen 393 tot 397.
§ 2. De duur van de autonome probatiestraf bedraagt minstens zes maanden en ten hoogste twee jaar. Een autonome probatiestraf van twaalf maanden of minder is een politiestraf. Een autonome probatiestraf van een jaar of meer is een correctionele straf.
§ 3. Indien een autonome probatiestraf door de rechter wordt overwogen, door het openbaar ministerie wordt gevorderd of door de beklaagde wordt gevraagd, licht de rechter deze laatste voor de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van een dergelijke straf en hoort hij hem in zijn opmerkingen. De rechter kan hierbij eveneens rekening houden met de belangen van de eventuele slachtoffers.
De rechter kan de autonome probatiestraf slechts uitspreken als de beklaagde op de terechtzitting aanwezig of vertegenwoordigd is en nadat hij, hetzij in persoon, hetzij via zijn raadsman, zijn instemming heeft gegeven. De rechter die weigert een door het openbaar ministerie gevorderde of door de beklaagde gevraagde autonome probatiestraf uit te spreken, moet zijn beslissing met redenen omkleden.
§ 4. De rechter bepaalt de duur van de autonome probatiestraf en geeft aanwijzingen omtrent de invulling van de autonome probatiestraf.
§ 5. De overlegstructuren op federaal en lokaal niveau inzake de toepassing van de werkstraf en de autonome probatiestraf functioneren overeenkomstig de bepalingen van artikel 37sexies, § 4
Wanneer de rechter, ten aanzien van een feit dat van dien aard is dat het een politiestraf of een correctionele straf met zich meebrengt, met uitsluiting van de in artikel 37octies, § 1, vierde lid, van het Strafwetboek bedoelde feiten, beslist om tot een autonome probatiestraf te veroordelen, vormt die straf de hoofdstraf, namelijk de verplichting om bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde termijn die niet minder dan zes maanden, noch meer dan twee jaar mag bedragen. De beklaagde dient in te stemmen met de probatiestraf.
Die autonome probatiestraf gaat gepaard met een gevangenisstraf of met een geldboete, als vervangende straf, indien de probatiestraf niet wordt uitgevoerd.
De veroordeelde tot een autonome probatiestraf wordt onderworpen aan een justitiële begeleiding die wordt uitgeoefend door een justitieassistent van de Dienst Justitiehuizen van de Federale Overheidsdienst Justitie van het gerechtelijk arrondissement van zijn verblijfplaats, en op de tenuitvoerlegging van de autonome probatiestraf wordt toegezien door de probatiecommissie van de verblijfplaats van de veroordeelde waaraan de justitieassistent rapporteert (artikel 37novies, § 1, van het Strafwetboek).
De probatiecommissie kan de concrete invulling van de autonome probatiestraf geheel of ten dele opschorten, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde; zij kan de probatietermijn ook eenmaal verlengen met maximaal een jaar zodat de veroordeelde aan de voorwaarde kan voldoen (artikel 37decies, § 1, eerste lid, van het Strafwetboek). Indien de probatiecommissie van oordeel is dat de autonome probatiestraf ten uitvoer is gelegd, kan zij beslissen dat die een einde neemt, zelfs als de door de rechter bepaalde termijn nog niet is verstreken (artikel 37decies, § 1, derde lid, van het Strafwetboek).
Indien de autonome probatiestraf niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, bepaalt artikel 37undecies van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij artikel 11 van de wet van 10 april 2014 :Ť Ingeval de autonome probatiestraf niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, meldt de justitieassistent dit onverwijld aan de probatiecommissie.
Meer dan tien dagen voor de datum die werd vastgesteld om de zaak te behandelen, roept de commissie de veroordeelde op bij aangetekende zending of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze en stelt ze zijn raadsman ervan in kennis. Het dossier van de commissie wordt gedurende vijf dagen ter beschikking gesteld van de veroordeelde en van zijn eventuele raadsman.
De commissie, die zitting houdt zonder dat het openbaar ministerie daarbij aanwezig is, stelt een met redenen omkleed verslag op met het oog op de toepassing van de vervangende straf.
Het verslag wordt bij gewone brief ter kennis gebracht van de veroordeelde, het openbaar ministerie en de justitieassistent.In dit geval kan het openbaar ministerie beslissen de in de rechterlijke beslissing voorziene gevangenisstraf of geldboete uit te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de autonome probatiestraf die reeds door de veroordeelde is uitgevoerd
Uit die bepaling vloeit voort dat het openbaar ministerie, indien het, ingeval de autonome probatiestraf niet wordt uitgevoerd, beslist om de vervangende gevangenisstraf of geldboete uit te voeren, rekening houdt met de autonome probatiestraf die door de veroordeelde reeds is uitgevoerd.
Wat de maatregel betreft indien de autonome probatiestraf niet wordt uitgevoerd, wordt in de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 april 2014 uiteengezet :Als de rechter een probatie uitspreekt, stelt hij binnen de perken van de wet een gevangenisstraf of een geldboete vast die van toepassing kan worden ingeval de probatie niet wordt uitgevoerd. [...]
Deze voorwaarde staat er borg voor dat de veroordeelde zijn autonome probatiestraf naar behoren zal uitvoeren, wat de magistraten ertoe zou moeten aanzetten gebruik te maken van de voorgestelde regeling ť (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3274/001, p. 9).Ť Indien niet aan de opgelegde voorwaarden wordt voldaan, brengt de justitieassistent dat onverwijld ter kennis van de probatiecommissie.
De probatiecommissie hoort de veroordeelde en beslist dan, naargelang het geval, een beknopt of met redenen omkleed verslag over te maken aan het openbaar ministerie met het oog op de toepassing van de vervangende straf. In dit geval kan het openbaar ministerie beslissen de vervangende straf uit te voeren, rekening houdend met de autonome probatiestraf die reeds door de veroordeelde is uitgevoerd.
In antwoord op de vraag van de Raad van State waarom in het ontworpen artikel 37novies, tweede lid, wordt bepaald dat de probatiecommissie een beknopt of met redenen omkleed verslag opstelt kan het volgende worden gesteld :De probatiecommissie stelt dergelijk verslag op teneinde aan het openbaar ministerie informatie te geven die dienstig kan zijn met het oog op het beslissen tot gehele of gedeeltelijke uitvoering van de vervangende straf.
Dit verslag kan beknopt zijn, bijvoorbeeld indien er weinig of geen elementen zijn om de niet-uitvoering van de straf te verklaren (bijvoorbeeld geen reactie van de betrokkene) maar er kunnen ook elementen zijn die verklaren waarom bijvoorbeeld slechts een gedeelte van de autonome probatiestraf ten uitvoer werd gelegd (bijvoorbeeld ziekte van de betrokkene) en die aldus dienstig zijn voor het openbaar ministerie om rekening mee te houden bij de beslissing over de uitvoering van het gedeelte van de vervangende straf.In antwoord op de opmerking van de Raad van State dat voorliggend wetsontwerp geen omzettingsregel voorziet ingeval van niet naleving van de voorwaarden, kan worden gesteld dat dit aan de appreciatie van het openbaar ministerie wordt overgelaten, net zoals het systeem van de werkstraf.
Hoewel de Raad van State dit laatste ook becommentarieert, past het ontwerp dit niet aan. Het systeem werkt in het kader van de werkstraf en zal als dusdanig ook werken in het kader van de probatie als autonome straf. Het openbaar ministerie kan in elke zaak aldus de omstandigheden van niet uitvoering evalueren en in kaart brengen om aldus op een beredeneerde wijze het gedeelte van de vervangende straf dat moet worden uitgevoerd te bepalen, en is daarbij alleszins gebonden door de grenzen aangegeven door de bodemrechter ť (ibid., p. 17).Daarenboven heeft de minister van Justitie zich aangesloten bij de interpretatie volgens welke ' rekening houden ' met de al uitgevoerde probatiestraf niet impliceert dat ze automatisch zal worden afgetrokken ť (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3274/005, p. 47).
In de omzendbrief van het College van procureurs-generaal COL nr. 18/2016 van 23 juni 2016 zijn richtlijnen uitgewerkt over de wijze waarop rekening wordt gehouden ť met de reeds uitgevoerde probatiestraf, door een onderscheid te maken naargelang de niet-uitvoering of de slechte uitvoering al dan niet te wijten is aan de betrokkene zelf. Bij een slechte uitvoering die te wijten is aan de betrokkene, wordt met de duur van de probatie en niet met het aantal uren opleiding of behandeling [gerekend] ť; vervolgens dient bekeken welk gedeelte redelijkerwijze werd uitgevoerd (wachttijd of tijd voor opstarten van behandeling mag afgetrokken worden.
Er wordt eveneens rekening gehouden met de manifeste onwil van de veroordeelde om mee te werken) ť (omzendbrief COL nr. 18/2016, pp. 29-30).In dat verband werd beklemtoond :Uit de parlementaire voorbereiding blijkt duidelijk dat ' rekening houden met de al uitgevoerde probatiestraf ' NIET impliceert dat ze automatisch zal worden afgetrokken.
Er wordt een beoordelingsbevoegdheid gelaten, die ook in aanmerking zal nemen hoe de probatie is verlopen ť (omzendbrief COL nr. 18/2016, p. 30).B.5. In de prejudiciële vraag wordt verzocht de situatie van veroordeelde personen te vergelijken wat betreft de sanctie voor het niet naleven van de probatievoorwaarden waarin is voorzien in het kader van een maatregel van probatie-uitstel, enerzijds, en in het kader van een autonome probatiestraf, anderzijds : ten aanzien van de eerste categorie van veroordeelden zal de rechter die het probatie-uitstel herroept, geen rekening kunnen houden met de periode tijdens welke de veroordeelde de modaliteiten van het probatie-uitstel in acht heeft genomen, zodat de hoofdgevangenisstraf waarmee het probatie-uitstel gepaard gaat, in haar geheel zal moeten worden uitgevoerd, terwijl ten aanzien van de tweede categorie van veroordeelden, het openbaar ministerie dat de vervangende gevangenisstraf van een autonome probatiestraf ten uitvoer legt, rekening zal moeten houden met de autonome probatiestraf die door de veroordeelde reeds is uitgevoerd.
In tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad aanvoert, zijn de categorieën van personen waartussen het voormelde verschil in behandeling bestaat, vergelijkbaar omdat het in beide gevallen gaat om personen die het voorwerp uitmaken van maatregelen of straffen waarvan bepaalde modaliteiten nader dienen te worden bepaald.
In zijn verwijzingsbeslissing heeft het Hof van Cassatie trouwens de gelijkenissen tussen beide rechtsfiguren ť onderstreept :
Net zoals de autonome probatiestraf, impliceert het probatie-uitstel dat de veroordeelde verplicht is om tijdens de proeftermijn bijzondere voorwaarden na te leven. De betrokkene maakt ook het voorwerp uit van sociale begeleiding door een justitieassistent en zoals voor de probatiestraf wordt de uitvoering van de probatiemaatregelen gecontroleerd door de probatiecommissie ť (Cass., 28 juni 2017, P.17.0158.F).B.7.1.
Het probatie-uitstel en de probatie als autonome straf dragen bij tot eenzelfde doelstelling van individualisering van de straffen, teneinde de rechter de keuze te laten wat de strengheid van de straf betreft en te beslissen over de straf die het meest is aangepast aan de omstandigheden en de persoonlijkheid van de delinquent.
De autonome probatiestraf past ook in het kader van de doelstelling van de uitbreiding van het palet van straffen als alternatief voor de vrijheidsberoving door gevangenisstraf die erin bestaat het risico van recidive te verminderen en de reclassering en de maatschappelijke re-integratie mogelijk te maken door een zo groot mogelijke individualisering van de straf ť (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3274/001, p. 14).In de memorie van toelichting bij de wet van 10 april 2014 wordt in dat verband vermeld :Ť De invoering van de probatie als een autonome straf is geen nieuw idee maar werd reeds naar voor geschoven in het eindrapport van de Commissie ' Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerden en straftoemeting ', beter bekend onder haar kortere naam ' Commissie Holsters ', naar de voorzitter de Heer Denis Holsters, erevoorzitter bij het Hof van Cassatie.
De subcommissie ' Straftoemeting ' formuleerde een aantal pistes om de straftoemeting te diversifiëren omdat zij van oordeel was dat de strafrechter een gediversifieerd palet van verschillende straffen ter beschikking moet krijgen waaruit hij, binnen de regels van de straftoemeting, de meest gepaste straf kan kiezen.
De subcommissie Straftoemeting was zich bewust dat dergelijk uitgangspunt voor kritiek vatbaar was daar een dergelijke optie de straftoemeting nog disparater zou kunnen maken.
De Subcommissie Straftoemeting stelde echter dat het streven naar een geïndividualiseerde en gepaste straf een gedifferentieerd sanctiepalet onontbeerlijk maakt en stelde een differentiatie voor van het straffenpalet door invoering van de volgende straffen: de schuldigverklaring, de probatie en de bijzondere inbeslagneming als autonome straf en de opgelegde behandeling. Zoals uit het Regeerakkoord duidelijk blijkt, wordt de door de Subcommissie Straftoemeting aangegeven piste van streven naar een gedifferentieerd sanctiepalet verder gevolgd. De invoering van de probatie als een autonome straf in het Strafwetboek is daar een duidelijke aanzet toe.
De oorspronkelijke doelstelling van de probatie, het bijdragen tot de sociale re-integratie en aldus ook bijdragen tot de bestrijding van recidive, blijft behouden. Het uitbreiden van de mogelijkheden tot een meer geïndividualiseerde straftoemeting past volledig in dit opzet .
Eveneens werd verklaard : De plaats van de autonome probatiestraf in de hiërarchie van de straffen moet ook duidelijk zijn, aangezien het om een lichtere straf gaat dan een werkstraf.[...]Een en ander leidt aldus tot een grotere mogelijkheid van individualisering en tot een duidelijker wettelijk kader ť
Een autonome probatiestraf bestaat uit de naleving van bijzondere voorwaarden gedurende een bepaalde termijn, die door de rechter overeenkomstig § 2 wordt bepaald. Die voorwaarden zijn specifiek omdat zij niet eens en voor altijd zijn bepaald in een vonnis, maar enkel worden gekaderd in een algemeen voorwaardelijk beschikkend gedeelte gericht op de behandeling van een specifiek probleem, dat eventueel is omschreven door de feitenrechter (bijvoorbeeld een drugsverslaving, bekommernis inzake geweldbeheersing,...), zulks met het oogmerk recidive te voorkomen [...], voorziet de probatiestraf in een begeleidingsduur, maar in geen enkele concrete aanwijzing over de aard van de maatregelen die zullen worden uitgevoerd, behalve de aanwijzing van de algemene doelstelling die kan worden omschreven door de feitenrechter.
Het gaat hier om de werkelijke wil de situatie te laten evolueren en zich op die wijze zo goed mogelijk aan te passen aan de realiteit van de veroordeelde teneinde recidive te voorkomen ť (ibid., p. 14).In het verslag wordt ook vermeld :Ť Het ter bespreking voorliggende wetsontwerp handhaaft de oorspronkelijke doelstelling van de probatie zoals ingevoerd bij de wet van 1964, meer bepaald bijdragen tot de sociale re-integratie en recidive bestrijden. Nieuw is dat het wetsontwerp onderstreept dat de probatie inhoudelijk moet zijn afgestemd op het psychosociale probleem dat aan het misdadig gedrag ten grondslag ligt, en inhoudt dat de pleger van de feiten ten volle meewerkt aan de uitwerking van de te bepalen nadere uitvoeringsvoorwaarden ť (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3274/005, p. 6).
Het instellen van nieuwe maatregelen tot individualisering van de straffen, zoals de autonome probatiestraf, met een specifieke regeling, betekent niet dat alle andere maatregelen tot individualisering van de straffen aan een analoge regeling moeten worden onderworpen.
De doelstelling die erin bestaat het palet van sancties te diversifiëren nodigt integendeel ertoe uit dat de maatregelen tot individualisering van de straffen hun eigen specifieke regels volgen, voor zover die regels redelijk verantwoord zijn ten aanzien van het doel en de gevolgen van elke maatregel.
Wanneer de autonome probatiestraf in het Strafwetboek is ingevoegd bij de wet van 10 april 2014 heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State opgemerkt : Probatievoorwaarden zijn, al zijn ze gekoppeld aan een straf (met uitstel), of aan de opschorting ervan, zelf geen straffen, maar worden gekwalificeerd als behandelingsmethodes, waarbij de finaliteit van hulpverlening primeert. Zij kunnen worden opgelegd in de gevallen waarin de delinquent een reële behoefte heeft aan begeleiding, terwijl een controle op de naleving van de voorwaarden noodzakelijk kan worden geacht opdat hij een normconform bestaan zou kunnen leiden.
Wat voorafgaat doet de vraag rijzen of het, zeker in de gevallen dat de probatievoorwaarden opleiding, behandeling en begeleiding inhouden, consistent is dat de probatie tegelijk als een straf wordt ingevoerd én als maatregel met een begeleidend karakter behouden blijft die wordt gekoppeld aan de opschorting of het uitstel van de straf. Eenzelfde maatregel kan bezwaarlijk nu eens wel, en dan weer niet een straf uitmaken.
Bovendien moet erop worden gewezen dat na de invoering van de werkstraf als autonome straf bij de wet van 17 april 2002 ' tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken ' het niet langer mogelijk werd geacht de dienstverlening als probatievoorwaarde aan de opschorting of het uitstel van de straf te verbinden. Zo men toch de optie behoudt om probatie als autonome reactiemodaliteit op een misdrijf mogelijk te maken, naast het opleggen van probatievoorwaarden in het raam van de opschorting of het uitstel, dient te worden in overweging genomen de probatie als maatregel sui generis in te voeren in de plaats van als straf.
Dat zou meer overeenkomen met de eigenlijke aard van de probatie en zou overigens ook het optreden van de probatiecommissie meer aannemelijk maken, terwijl zo effectief een nieuwe straf zou worden ingevoerd, het logischer zou zijn de strafuitvoeringsrechtbank bij de uitvoering ervan te betrekken (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3274/001, p. 31)
Op die opmerking werd geantwoord :Ť Hoewel de Subcommissie Straftoemeting voorstelde om de link tussen probatie en de opschorting van de uitspraak van de veroordeling en het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf niet te behouden, behoudt voorliggend wetsontwerp deze mogelijkheid wel. Het is in eerste instantie inderdaad de opzet om de probatie in te voeren als autonome straf teneinde de magistraten de mogelijkheid te geven hun uitspraak nog meer te individualiseren. Het zal slechts in tweede instantie nuttig zijn te onderzoeken welke impact de invoering van deze nieuwe straf heeft op de andere straffen, waaronder de opschorting van de uitspraak en het uitstel. Laatstgenoemde modaliteiten kunnen worden gewijzigd of opgeheven als blijkt dat zij inderdaad vervallen zijn.
De Raad van State stelt in [zijn] advies de vraag naar de consistentie tussen het behoud van de beide systemen.
De hieronder aangehaalde argumenten volstonden niet om de Raad van State te overtuigen van het belang van het behoud van de beide systemen. In elk geval, zoals hierboven aangehaald, lijkt het wenselijk om in een eerste fase de beide systemen naast elkaar te laten bestaan zodat na verloop van tijd kan worden geëvalueerd welke aanpassingen mogelijkerwijze nodig zijn om deze verder op elkaar af te stemmen en indien nodig verder te verfijnen zodat de straftoemeting op een zo geïndividualiseerd mogelijke manier kan plaatsvinden.
De beslissing om de gewone opschorting en de probatieopschorting zonder meer op te heffen zou trouwens hebben geleid tot problemen die niet kunnen worden verholpen door de probatie die bij deze wordt ingevoerd. De raadkamer maakt geregeld gebruik van de opschorting in de gevallen waarin een veroordeling schadelijke gevolgen zou hebben, zowel inzake de openbaarheid van de debatten als inzake de kansen op reclassering van de verdachte.
De invoering van de autonome probatiestraf biedt evenwel niet de mogelijkheid die opportuniteiten te vervangen, die moeten worden behouden. In bepaalde gevallen, inzonderheid inzake verkeer, bieden de gewone opschorting en de probatieopschorting evenwel de mogelijkheid op afdoende wijze te reageren op het misdrijf zonder dat een straf moet worden uitgesproken.
Ter zake kan het voorbeeld worden aangehaald van de verplichte opleidingen inzake verkeer die een aanzienlijk aandeel van de thans uitgesproken opschortingen uitmaken.
Ook het behoud van een mogelijkheid tot probatieuitstel was noodzakelijk teneinde de magistraten de mogelijkheid te bieden inzonderheid gebruik te maken van gedeeltelijk uitstel gecombineerd met een gevangenisstraf of een werkstraf, steeds met het oog op de individualisering van de straf.
Overigens, de wet van 1964 werd onlangs nog gewijzigd (27 december 2012) inzake wegverkeer en op verzoek van de magistraten, zodat de cumulatie van volledig uitstel met een boete, samen met een opleiding, mogelijk wordt.Het is evenwel ook belangrijk te voorzien in een specifieke mogelijkheid voor de delinquenten die geen recht meer hebben op uitstel gelet op hun gerechtelijke antecedenten, want thans is de werkstraf de enige straf waarover de magistraten in dergelijke gevallen beschikken. Vaak is deze straf evenwel niet gepast voor problemen als drugsverslaving en slecht omgaan met agressiviteit. Door deze autonome probatiestraf kan aan die delinquenten een andere mogelijkheid worden voorgesteld dan de gevangenis, waarbij hen een daadwerkelijke, snelle en gerichte probatiebegeleiding wordt geboden, waardoor de reclassering wordt vergemakkelijkt en recidive wordt voorkomen ť (ibid., pp. 4-6).In het verslag wordt eveneens vermeld.
Nochtans lijkt het de minister wenselijk om in een eerste fase de beide systemen naast elkaar te laten bestaan zodat na verloop van tijd kan worden geëvalueerd welke aanpassingen mogelijkerwijze nodig zijn om beide systemen verder op elkaar af te stemmen en indien nodig te verfijnen zodat de straftoemeting op een zo geïndividualiseerd mogelijke manier kan plaatsvinden.
De beslissing om de door de probatiewet geboden mogelijkheid op te heffen, zou trouwens leiden tot problemen die niet kunnen worden verholpen door de probatie als autonome straf.
De minister geeft hieromtrent de volgende opsomming :
De mogelijkheid voor de raadkamer om een opschorting van de uitspraak uit te spreken in gevallen waarin een veroordeling schadelijke gevolgen zou hebben, zowel inzake de openbaarheid van de debatten als inzake de kansen op reclassering van de verdachte;- In bepaalde gevallen, inzonderheid inzake verkeer, bieden de gewone opschorting en de probatieopschorting de mogelijkheid om op een afdoende wijze te reageren op het misdrijf zonder dat er een straf moet worden uitgesproken, zoals bijvoorbeeld de verplichte opleidingen inzake verkeer die een aanzienlijk aandeel van de thans uitgesproken opschortingen uitmaken;
De mogelijkheid om gebruik te maken van gedeeltelijk uitstel gecombineerd met een gevangenisstraf of een werkstraf, steeds met het oog op de individualisering van de straf.
De minister merkt ook op dat de wet van 1964 recentelijk werd gewijzigd inzake wegverkeer en dit op verzoek van de magistraten, zodat de cumulatie van volledig uitstel met een boete, samen met een opleiding, mogelijk wordt. Daarnaast is het echter belangrijk te voorzien in een mogelijkheid tot individualisering van de straftoemeting voor deze personen die geen recht meer hebben op uitstel gelet op hun gerechtelijke antecedenten. In het huidige straftoemetingskader is de werkstraf de enige straf waartoe een toevlucht kan worden gezocht ingeval een gevangenisstraf niet gepast wordt geacht.
Vaak echter is, wanneer onderliggende problemen zoals drugsverslaving of agressiebeheersing een rol spelen in het delinquente gedrag, de werkstraf niet de gepaste straf. Door de invoering van de autonome probatiestraf kan aan deze personen een andere straf worden opgelegd dan een gevangenisstraf. Een straf die zinvoller is aangezien hen een daadwerkelijke en gerichte probatiebegeleiding kan worden geboden, en aldus kan worden bijgedragen tot de re-integratie van deze personen en tot de voorkoming van recidive.
Dit wetsontwerp heeft de invoering van de probatiestraf mutatis mutandis geënt op de bepalingen inzake de werkstraf.
Deze laatste, ingevoerd in 2002, heeft doorheen de jaren zijn rol in de straftoemeting bevestigd en waargemaakt. Het wetsontwerp maakt ook van de gelegenheid gebruik om een aantal kleine technische aanpassingen aan de werkstraf voor te stellen. De autonome probatiestraf wordt uitgesproken door de feitenrechter en de verdere concrete invulling ervan zal plaatsvinden op een geïndividualiseerde wijze door de justitieassistent onder het toeziend oog van de probatiecommissie. De betrokkene wordt onderworpen aan een justitiële begeleiding van de justitieassistent.
De probatiecommissie zal instaan voor het algemene beheer van de autonome probatiestraf. De minister benadrukt dat dit wetsontwerp in het verlengde ligt van de filosofie die zij in het kader van de strafuitvoering verder wenst te ontwikkelen, met name het creëren van een gedifferentieerd straffenpalet opdat straffen op maat kunnen worden opgelegd ť (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3274/005, pp. 7-8).
Hoewel het probatie-uitstel en de autonome probatiestraf, zoals het Hof van Cassatie in zijn verwijzingsbeslissing onderstreept, rechtsfiguren zijn die verscheidene gelijkenissen vertonen, met name ten aanzien van de doelstelling die zij nastreven en ten aanzien van het feit dat zij elk de naleving van voorwaarden gedurende een bepaalde termijn opleggen, blijkt dat zij zich niettemin onderscheiden in het toepassingsgebied, de logica en de tenuitvoerlegging ervan.
De mogelijkheid om probatie-uitstel toe te kennen wordt bepaald door de door het vonnisgerecht uitgesproken gevangenisstraf en de antecedenten van de veroordeelde (artikel 8 van de wet van 29 juni 1964), terwijl de mogelijkheid om een autonome probatiestraf uit te spreken afhangt van de aard van het misdrijf (artikel 37octies, § 1, eerste lid, van het Strafwetboek).
De duur van het uitstel mag niet minder dan een jaar en, in beginsel, niet meer dan vijf jaar bedragen (artikel 8, § 1, zesde en zevende lid, van de wet van 29 juni 1964). De duur van de autonome probatiestraf bedraagt minstens zes maanden en ten hoogste twee jaar (artikel 37octies, § 2, van het Strafwetboek).
Krachtens artikel 37octies, § 1, derde lid, van het Strafwetboek voorziet de rechter, wanneer hij een probatiestraf als hoofdstraf oplegt, in een gevangenisstraf of in een geldboete die in ondergeschikte orde van toepassing is ingeval de probatiestraf niet wordt uitgevoerd. In dat opzicht verschilt die situatie van die van het probatie-uitstel. Wanneer de rechter het probatie-uitstel gelast, schort hij de tenuitvoerlegging van de hoofdgevangenisstraf geheel of ten dele op, mits de veroordeelde zich ertoe verbindt alle probatievoorwaarden waarin hij voorziet, na te leven; die voorwaarden moeten tezamen vervuld zijn (Cass., 6 oktober 2004, P.04.0919.F) en de duur van de proeftermijn die de rechter vastlegt, vormt een van die voorwaarden.
De gevangenisstraf kan pas ten uitvoer worden gelegd na de herroeping van het probatie-uitstel door de rechtbank van eerste aanleg. De herziening, indien daartoe door de rechter wordt besloten, heeft tot gevolg dat de gevangenisstraf waarop het uitstel betrekking heeft in haar geheel moet worden uitgevoerd.
Dat gevolg vloeit voort uit de aard van het probatie-uitstel, dat de uitvoering van een straf raakt, waarbij het gebaseerd is op de verbintenis van de veroordeelde om gedurende heel de proeftermijn alle probatievoorwaarden na te leven. Dat is niet het geval bij de niet-uitvoering van een autonome probatiestraf, die een hoofdstraf vormt waarvan de uitvoering door de probatiecommissie wordt gecontroleerd. Indien de probatiecommissie van mening is dat de voorwaarden voor de autonome probatie niet zijn vervuld, zal zij een verslag opstellen op basis waarvan het openbaar ministerie kan beslissen de vervangende straf uit te voeren, waarbij het, luidens artikel 37undecies van het Strafwetboek, rekening dient te houden met de probatiestraf die reeds door de veroordeelde is uitgevoerd. Het feit dat bij de tenuitvoerlegging van de vervangende straf rekening wordt gehouden met de reeds uitgevoerde probatiestraf, vloeit voort uit de omstandigheid dat de autonome probatie op zichzelf de hoofdstraf vormt waartoe de betrokkene is veroordeeld.
Rekening houdend met die verschillen tussen het probatie-uitstel en de autonome probatiestraf, vermocht de wetgever, zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden, te voorzien in verschillende modaliteiten ingeval de probatievoorwaarden niet worden nageleefd. De mogelijkheid voor de rechter om te beslissen tot een maatregel van probatie-uitstel of tot een autonome probatiestraf, met als gevolg de toepassing van de regeling die eigen is aan elk van die maatregelen, stemt trouwens overeen met de doelstelling van de wetgever om de straffen te individualiseren en het straffenpalet te diversifiëren.
Voor het overige heeft de maatregel geen onevenredige gevolgen. De rechter die zich dient uit te spreken over de herroeping van het probatie-uitstel wegens niet-naleving van de probatievoorwaarden beschikt immers over de bevoegdheid om te beoordelen of het probatie-uitstel dient te worden herroepen, met als gevolg dat de straf waarop het uitstel betrekking heeft, ten uitvoer zal worden gelegd. Wanneer de voorwaarden van het uitstel niet worden nageleefd, kan de rechter beslissen dat het probatie-uitstel moet worden herroepen, maar hij kan ook beslissen het niet te herroepen en, indien daartoe reden bestaat, nieuwe voorwaarden eraan te verbinden. De rechter heeft bijgevolg verschillende mogelijkheden wanneer hij uitspraak moet doen over een vordering tot herroeping van een probatie-uitstel.
De vordering tot herroeping van de probatieopschorting, evenals de vordering tot herroeping van het probatieuitstel,wegens niet nakoming van de opgelegde voorwaarden is aan een vervaltermijn onderworpen.
Deze vorderingen moeten worden ingesteld binnen het jaar na het verstrijken van de proeftermijn. De proeftijd neemt een aanvang op de datum van de gerechtelijke uitspraak beslissing die ze oplegt.
Deze vorderingen zijn verder onderworpen aan een verjaringstermijn van één jaar na de dag waarop zij bij het bevoegde gerecht zijn gebracht. De verjaringstermijn is aan stuiting en schorsing onderworpen.
Let wel: Opschorting uitstel en probatie onder de gelding van het strafwetboek van 2024 (in werking vanaf 8 april 2026)
Art 64 Sw. 2024 (inwerking 8 april 2026) stelt:
“Art. 64. Opschorting van de uitspraak van de ver-oordeling
§ 1. Wanneer de rechter het ten laste gelegd misdrijf waarop een straf van niveau 1, 2, 3, 4, 5 of 6 is gesteld bewezen verklaart, kan hij de opschorting van de uitspraak van de veroordeling gelasten indien de beklaagde hiermee instemt.
Aan de opschorting wordt een proeftijd gekoppeld van ten minste een jaar en ten hoogste vijf jaar, met ingang van de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden.
De beslissing tot opschorting maakt een einde aan de vervolging indien zij niet wordt herroepen.
§ 2. Wanneer de opschorting wordt gelast, wordt de beklaagde veroordeeld in de kosten en, indien daar aanleiding toe bestaat, tot de teruggave en de verbeurdverklaring. Desgevallend wordt ook uitspraak gedaan over de burgerlijke vordering.
§ 3. De onderzoeksgerechten kunnen de opschorting van de uitspraak van de veroordeling gelasten ten aanzien van de inverdenkinggestelde onder de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wanneer zij van oordeel zijn dat de openbaarheid van de debatten de declassering van de inverdenkinggestelde zou kunnen veroorzaken of zijn reclassering in gevaar zou kunnen brengen.
§ 4. De opschorting kan op vordering van het openbaar ministerie worden herroepen door de correctionele rechtbank of, indien het feit behoort tot haar bevoegdheid, door de politierechtbank, die de opschorting gelast heeft:
1° indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een hoofdgevangenisstraf van minstens zes maanden tot gevolg heeft gehad;
2° indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of haar uitvoeringsbesluiten tot gevolg heeft gehad.
Indien de opschorting wordt herroepen, kan voor het betrokken misdrijf ten hoogste een straf van niveau 3 worden opgelegd.
De vordering tot herroeping en tot uitspraak van de veroordeling voor het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot de opschorting verjaart drie volle jaren na de dag waarop de veroordeling wegens het nieuwe misdrijf in kracht van gewijsde is getreden.”
Commentaar
De wetgever van het strafwetboek 2024 koos ervoor om de bepalingen van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, op te nemen in het nieuwe Strafwetboek.
Het strafwetboek 2024 heeft de gewone opschorting behouden als mogelijkheid, zowel voor de vonnisrechters als voor de onderzoeksgerechten.
De probatie-opschorting werd niet te behouden.
Het strafwetboek 2024 voorziet reeds in de probatiestraf van art. 44.
De proeftermijn die kan worden gekoppeld aan de probatiestraf werd uitgedreid tot vijf jaar. Dit verbetert de effectiviteit van de probatiestraf, doordat een langere opvolging van de betrokkene mogelijk wordt en de probatiestraf in een aantal gevallen nog meer een alternatief voor de gevangenisstraf met probatie-uitstel wordt, wat in het voordeel van de maatschappelijke re-integratie van de beklaagde werkt.
Het kiezen voor een probatiestraf in plaats van voor een probatie-opschorting heeft in deze belangrijke efficiëntievoordelen. Wanneer er een ernstige schending wordt vastgesteld van de probatievoorwaarden, moet in het geval van een probatie-opschorting de zaak terug voor de vonnisrechter aanhangig worden gemaakt, die het dossier terug volledig zal moeten bestuderen om o.a. de ernst van de feiten, de omstandigheden waarin ze werden gepleegd, … te beoordelen om zo te komen tot het bepalen van een gepaste straf. Wanneer men daarentegen kiest voor een probatiestraf, moet de rechter die de feiten heeft beoordeeld (en dus op de hoogte is van alle relevante elementen van de zaak) meteen ook de vervangende straf bepalen die kan worden uitgevoerd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Bovendien is het verantwoord dat, wanneer het profiel van de dader van aard is dat een gewone opschorting niet volstaat maar probatievoorwaarden noodzakelijk zijn, hieraan een grondig debat voor de vonnisrechter voorafgaat.
Wat betreft de toepassingsvoorwaarden voor de opschorting wordt aansluiting gezocht bij de voorwaarden uit de probatiewet 1964. De opschorting wordt beperkt tot misdrijven waarop een straf van niveau 1, 2, 3, 4, 5 of 6 is gesteld, wat overeenstemt met de uitsluiting van de uitspraak van de opschorting door het hof van assisen en voor feiten strafbaar met een correctionele gevangenisstraf van meer dan twintig jaar onder de gelding van het strafwetboek 1867. De precedentenvereiste onder de gelding van het strafwetboek 1867 (de vereiste dat men nog niet eerder mag veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden of een zwaardere straf) wordt evenwel niet hernomen. Hetzelfde geldt overigens voor de precentenvereiste wat betreft het uitstel. Op de redenen voor deze afschaffing wordt dieper ingegaan bij de uiteenzetting over het uitstel.
Wat betreft de gronden tot herroeping van de opschorting wordt onder 1° de herroepingsgrond uit het artikel 13, § 1 Probatiewet 1964 hernomen, met dien verstande dat de nieuwe veroordeling aanleiding moet hebben gegeven tot een hoofdgevangenisstraf van zes maanden in plaats van één maand onder de gelding van het strafwetboek 1867.
De tweede herroepingsgrond herneemt de herroepingsgrond van de wet 1964 voor gevallen van herhaling op basis van de Wegverkeerswet (art. 13, 1bis, Probatiewet).
De procedurele bepalingen ter zake uit de probatiewet dienen te worden opgenomen in het Wetboek van Strafvordering.
Let wel: voor de bepalingen van de probatiestraf onder de gelding van het straf wetboek 2024 (in werking 8 april 2024): klik hier.
Let wel: voor de bepalingen van de probatiestraf onder de gelding van het straf wetboek 2024 (in werking 8 april 2024): klik hier.