De herstelbemiddeling in strafzaken
Wettelijke bron: Artikel 3ter voorafgaande titel Wetboek Strafvordering
Niet te verwarren met het strafbemiddeling zoals voorzien in art. 216ter van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.
De herstelbemiddeling kan conform art. 3ter van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering in elke stand van het geding worden opgestart. Anders dan de strafbemiddeling, beoogt de herstelbemiddeling niet het verval van de strafvordering maar wel inzicht van de dader in de door hem veroorzaakte feiten, confrontatie tussen slachtoffer en dader, verwerking van de feiten door het slachtoffer en in het algemeen de herstelgedachte.
De bemiddeling wordt door de wetgever gedefinieerd als een proces dat aan personen in conflict toelaat om als hij er vrijwillig mee instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen aan het oplossen van moeilijkheden die voortvloeien uit het misdrijf, met behulp van een neutrale derde en gegrond op een bepaalde methodologie. Ze heeft tot doel de communicatie te vergemakkelijken en partijen te helpen zelf te komen tot een akkoord inzake de nadere regels en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen leiden.
De herstelbemiddeling kan dus zowel tijdens het opsporingsonderzoek als tijdens een gerechtelijk onderzoek en zelfs tijdens de voorlopige hechtenis worden opgestart.
Net zoals in elke bemiddeling staat de vertrouwelijkheid van de bemiddeling centraal waarbij het openbaar ministerie, noch de onderzoeksrechter, noch de onderzoeksgerechten of de vonnisgerechten deel kunnen nemen aan het bemiddelingsproces of informatie kunnen inwinnen over het bemiddelingsproces zelf.
Concreet brengt dit met zich mee dat er tijdens de bemiddeling niet kan onderhandeld worden over de strafmaat of over de uitspraak op strafgebied in het algemeen.
Wel kunnen er dadingen gesloten worden inzake de burgerlijke belangen van een misdrijf waarbij dan het resultaat van deze dadingen aan de rechtbank kan worden voorgelegd.
Een herstelbemiddeling is enkel zinvol wanneer de dader inzicht heeft in het strafbaar karakter van zijn daden en berouw heeft met de bedoeling het slachtoffer tegemoet te komen.
De herstelbemiddeling veronderstelt de medewerking van alle partijen. Wanneer het slachtoffer dus niet bereid is aan een dergelijke herstelbemiddeling mee te werken, kan de dader de herstelbemiddeling niet afdwingen. Ook het openbaar ministerie of de strafrechter kan een herstelbemiddeling niet opleggen.
Een herstelbemiddeling zal dus enkel nuttig vanuit het standpunt van de dader, voor zover hij wel degelijk een oprecht schuldbesef heeft en hieraan wil verhelpen. Een uitgewerkte en nagekomen regeling maakte geen enkele garantie uit met betrekking tot de strafrechtelijke uitspraak of strafmaat maar zal in heel wat gevallen de rechter bij de toebedeling van de strafmaat of de strafrechtelijke uitspraak gunstig kunnen stemmen. Bij de beoordeling van de strafmaat gaat de rechtbank er vaak van uit in hoeverre de dader inzicht heeft in het laagbare van zijn gedragingen en ook zelf inspanningen heeft geleverd om hieraan te verhelpen, zo mogelijk met de nodige garanties om zich nadien terug in de maatschappij te kunnen integreren.
Een herstelbemiddeling heeft dus geen enkele zin voor die beklaagden die onschuldig pleiten gezien zij aldus een tegenstrijdig signaal zouden geven.
De vraag kan nu gesteld in hoeverre een bemiddeling zinvol is tijdens de voorlopige hechtenisfase. Het antwoord op deze vraag kan positief beantwoordt worden voor die partijen die schuldig pleiten, schuldbesef hebben en tot uiting willen brengen dat zij zo vlug mogelijk tot pacificatie en herstel willen komen.
Bron: Bemiddeling tijdens de voorlopige hechtenisfase: een absolute aanrader of een maat voor niets, Joëlle Rozie, Ad Rem 2010 blz. 24 met talrijke noten.