Men kan geen vordering instellen wanneer men geen eigen, persoonlijk, rechtstreeks en rechtmatig voordeel uit de beslissing kan halen. Dit heeft niets te maken of men gelijk heeft of niet. Het belang bepaalt enkel of de vordering ontvankelijk (synoniem van toelaatbaar is). Indien de rechter vaststelt dat een eiser geen belang (in de zin van het hierboven omschreven bepaald voordeel) heeft, dient hij zich zelfs niet over de grond van de zaak te buigen. Anders gesteld kan de rechter zich niet over de grond van een zaak buigen wanneer de eis ontoelaatbaar is (bv. bij gebrek aan belang).
De krenking van een belang kan enkel tot een rechtsvordering leiden als het om een rechtmatig belang gaat; degene die het behoud nastreeft van een toestand in strijd met de openbare orde, doet niet blijken van een rechtmatig belang.
De loutere omstandigheid dat de eiser zich in een ongeoorloofde toestand bevindt, heeft op zich nog niet tot gevolg dat hij niet kan bogen op de krenking van een rechtmatig belang.
De vereiste van het belang en hoedanigheid dient aanwezig te zijn in elke stand van het geding.
Het geringste belang volstaat om een vordering in te te stellen
Krachtens artikel 17 Ger.W. kan een rechtsvordering niet worden toegelaten indien de eiser geen hoedanigheid en belang heeft om ze in te dienen. Het is de effectieve uitoefening van het ius agendi door middel van een vordering in rechte die kan worden toegelaten of ontvangen en aldus ontoelaatbaar dan wel ontvankelijk kan zijn. De niet-toelaatbaarheid, geput uit de afwezigheid van belang, impliceert dus dat de eisende partij niet (meer) beschikt over het ius agendi, het recht om van de rechter een beslissing te verkrijgen aangaande de gegrondheid van haar aanspraak.
Het zuiver processueel belang, als toepassingsvoorwaarde voor het ius agendi, dat speelt op het niveau van de toelaatbaarheid, moet onderscheiden worden van het materieel belang dat speelt op het niveau van de gegrondheid. Waar het processuele belang gaat over het belang bij het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak, betreft het materiële belang het belang van een partij bij de vast te leggen situatie zelf, het voorwerp of de uitvoering van de veroordeling.
Het betreft dus het voordeel dat de vordering kan opleveren aan de eiser. Dat kan in abstracte zin de handhaving van zijn subjectief recht zijn of in meer concrete zin het voorwerp van de vordering. Het kan zowel gaan om het verkrijgen van een voordeel als om het voorkomen van een nadeel. Waar het om gaat, is dat de vordering bij gegrondverklaring de rechtspositie van de eiser moet wijzigen en verbeteren.
De eisende partij moet dus aantonen dat met het instellen van de vordering enig materieel of moreel voordeel nagestreefd wordt. Het geringste belang volstaat (Het adagium de minimum non curat praetor is niet in de wet opgenomen: maar een feitelijk materieel belang zonder weerslag op de rechtstoestand van de verzoeker volstaat niet. Een louter theoretisch belang volstaat evenmin. Het belang dient dus concreet en positief te zijn en een effectieve weerslag te hebben op de toestand van de partijen.
Het ingeroepen recht mag niet louter een mogelijkheid zijn, en bijgevolg moet een rechtsschending plaats hebben gehad waarover een geschil of een betwisting bestaat. Uit wat voorafgaat, volgt dat men zich moet beroepen op een juridisch beschermd belang. De vraag of dit juridisch beschermd belang ook daadwerkelijk bestaat, raakt echter de grond van het geschil en is dus niet relevant voor de toelaatbaarheid.
Het «belang» mag niet worden verward met het (subjectief) «recht». Ter verbetering of wijziging van zijn rechtstoestand zoekt de eiser rechtsbescherming voor een materieel belang. Wie rechtsbescherming zoekt voor een materieel belang heeft nood aan een subjectief recht voor de dekking van dat materiële belang. Zonder het inroepen van een subjectief recht dat gehandhaafd moet worden, kan immers niet worden ingezien hoe de rechtspositie door de vordering kan worden verbeterd. Het burgerlijk procesrecht beschermt subjectieve rechten en via dit procesrecht wordt opgekomen voor rechten veeleer dan voor belangen.
De concepten «belang» en «subjectief recht» zijn nochtans nauw met elkaar verbonden. Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie volgt dat de procespartij die voorhoudt titularis te zijn van een subjectief recht, belang en hoedanigheid heeft in de zin van artikel 17 Ger.W. om die vordering in te stellen, ook al wordt dit recht betwist.
Het belangvereiste veronderstelt dus een aangevoerde miskenning van een subjectief recht, waarbij het voorwerp van de vordering voldoende concreet strekt tot erkenning of bescherming van dit beweerdelijk miskende subjectief recht.
Subjectief recht en belang gaan dus hand in hand, maar zijn geen synoniemen. De persoon die zich op een dergelijk recht beroept, moet bovendien een eigen belang hebben dat concreet tot uiting komt in het voorwerp van de vordering. Indien de vordering concreet verband houdt met het juridisch beschermd belang, is de vordering bijgevolg toelaatbaar of ontvankelijk.
(zie concl. R. Mortier bij Cass. 23/04/2021).
L'intérêt est la mesure de l'action.
uittreksel uit het Gerechtelijk Wetboek
Art. 17.De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.
[1 De rechtsvordering van een rechtspersoon, die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden, is eveneens ontvankelijk onder de volgende voorwaarden:
1° het maatschappelijk doel van de rechtspersoon is van bijzondere aard, onderscheiden van het nastreven van het algemeen belang;
2° de rechtspersoon streeft op duurzame en effectieve wijze dit maatschappelijk doel na;
3° de rechtspersoon treedt op in rechte in het kader van dat maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel;
4° de rechtspersoon streeft met zijn rechtsvordering louter een collectief belang na.]1
----------
(1)<W 2018-12-21/09, art. 137, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Art. 18. Het belang moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn.
De rechtsvordering kan worden toegelaten, indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen.
De ernst van het belang speelt geen rol.
Belang in de zin van deze wetsbepaling bestaat uit het materieel of moreel voordeel, hoe gering ook, dat degene die de vordering instelt, op het ogenblik van de rechtsingang mag verwachten en waardoor zijn bestaande rechtstoestand gewijzigd en verbeterd kan worden.
Naar Belgisch recht is er geen “De minimis non curat praetor” Het geringste belang volstaat. (A. Fettweis, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, 1987, 39, nr. 29; J. Laenens, D. Scheers, P. Thiriar, S. Rutten en B. Vanlerberghe, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2019, 81, nr. 132; M.L. Storme, ““S’il y a action, il y a intérêt”. Over de vorderingsbevoegdheid van (milieu)verenigingen” in H. Bocken (ed.), Vorderingsbevoegdheid voor milieuverenigingen, Brussel, Story-Scientia, 1988, (3) 8, nrs. 8 en 10. Zie ook Cass. 12 maart 1956, Arr.Cass. 1956, 571; M. Castermans, Gerechtelijk Privaatrecht, Gent, STORY Publishers, 2009, 33, nr. 37; A. Fettweis, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, 1987, 39, nr. 29; P. Vanlersberghe, “Het belang als toelaatbaarheidsvereiste voor het instellen van tussenvorderingen” in M.L. Storme en P. Taelman (eds.), Het proces in meervoud, Diegem, Kluwer, 1997, (51) 55, nr. 5.