Samenvatting
Definitie: Het beroepsverbod is de bijkomende straf opgelegd door de rechter waarbij de veroordeelde het recht wordt ontzegd een bepaald beroep uit te oefenen als sanctie voor het misbruik van bepaalde beroepsactiviteiten
In het Belgisch strafrecht kan geen algemeen beroepsverbod worden opgelegd, maar wel een beroepsverbod als straf voor bepaalde misdrijven vb:
- zedendelicten (vb. Art. 382, § 2 Sw.)
- drugsmisdrijven (vb. Art. 4, § 2 Drugwet)
- bedrieglijke bankbreuk
Ingevolge de Wet van 2 juni 1998 (B.S., 22 augustus 1998) is het K.B. nr. 22 van 24 oktober 1934 «waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken», met ingang van 1 september 1998 herzien.
Deze wettelijke aanpassing kwam tegemoet aan de arresten van het Arbitragehof van 27 mei 1998 en 15 juli 1998, waarin het automatisch en definitief karakter van het beroepsverbod als niet evenredig met het beoogde doel van de sanctie werd bestempeld en waarbij dit beroepsverbod als strijdig werd aanzien met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Het beroepsverbod van rechtswege, dat voorheen voor de niet in eer herstelde gefailleerden en bepaalde veroordeelden tot een gevangenisstraf van minimaal drie maanden, evenals het verbod van rechtswege voor laatstgenoemden tot het uitoefenen van een koopmansbedrijf, is opgeheven.
Het beroepsverbod is sedert 1 september 1998 een facultatieve bijkomende straf en geen automatisme meer. Bij het ontbreken van een rechterlijke beslissing die het beroepsverbod oplegt dient men ervan uit te gaan dat generlei verbod werd opgelegd.
Ook ten aanzien van de niet in eer herstelde gefailleerde natuurlijke persoon geldt geen automatisch beroepsverbod meer. Evenwel kan deze gefailleerde door de rechtbank van koophandel nog steeds veroordeeld worden tot het verbod nog enig koopmansbedrijf uit te oefenen indien hij schuldig bevonden wordt aan een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement.
Bovendien wordt elke facultatieve veroordeling tot een beroepsverbod beperkt in de tijd. In tegenstelling tot de vroegere wetgeving waarbij het beroepsverbod definitief was (behoudens na rehabilitatie), zal de rechter thans de duur van het beroepsverbod expliciet dienen vast te stellen (minimum 3 en maximum 10 jaar).
Overgangsrecht: Het automatisch beroepsverbod of het verbod om een koopmansbedrijf uit te oefenen dat werd opgelegd voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet, (1 september 1998), blijft van kracht tot 10 jaar na de datum van de veroordeling die tot het respectievelijke verbod aanleiding heeft gegeven.
Preview
Definitie: Het beroepsverbod is de bijkomende straf opgelegd door de rechter waarbij de veroordeelde het recht wordt ontzegd een bepaald beroep uit te oefenen als sanctie voor het misbruik van bepaalde beroepsactiviteiten In het Belgisch strafrecht kan geen algemeen beroepsverbod worden opgelegd, maar wel een beroepsverbod als straf voor bepaalde misdrijven vb: - zedendelicten (vb. Art. 382, § 2 Sw.) - drugsmisdrijven (vb. Art. 4, § 2 Drugwet) - bedrieglijke bankbreuk Ingevolge de Wet van 2 juni 1998 (B.S., 22 augustus 1998) is het K.B. nr. 22 van 24 oktober 1934 «waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken», met ingang van 1 september 1998 herzien. Deze wettelijke aanpassing kwam tegemoet aan de arresten van het Arbitragehof van 27 mei 1998 en 15 juli 1998, waarin het automatisch en definitief karakter van het beroepsverbod als niet evenredig met het beoogde doel van de sanctie werd bestempeld en waarbij dit beroepsverbod als strijdig ...