Het strafrechtelijk beroepsverbod is de bijkomende straf opgelegd door de rechter waarbij de veroordeelde het recht wordt ontzegd een bepaald beroep uit te oefenen als sanctie voor het misbruik van bepaalde beroepsactiviteiten.
In het Belgisch strafrecht kan onder de gelding van het Sw. 1867 geen algemeen beroepsverbod worden opgelegd, maar wel een beroepsverbod als straf voor bepaalde misdrijven vb:
- zedendelicten (vb. Art. 382, § 2 Sw.1867 )
- drugsmisdrijven (vb. Art. 4, § 2 Drugwe 1867)
- bedrieglijke bankbreuk
Ingevolge de Wet van 2 juni 1998 (B.S., 22 augustus 1998) is het K.B. nr. 22 van 24 oktober 1934 «waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken», met ingang van 1 september 1998 herzien.
Deze wettelijke aanpassing kwam tegemoet aan de arresten van het Arbitragehof van 27 mei 1998 en 15 juli 1998, waarin het automatisch en definitief karakter van het beroepsverbod als niet evenredig met het beoogde doel van de sanctie werd bestempeld en waarbij dit beroepsverbod als strijdig werd aanzien met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Het beroepsverbod van rechtswege, dat voorheen voor de niet in eer herstelde gefailleerden en bepaalde veroordeelden tot een gevangenisstraf van minimaal drie maanden, evenals het verbod van rechtswege voor laatstgenoemden tot het uitoefenen van een koopmansbedrijf, is opgeheven.
Het beroepsverbod is sedert 1 september 1998 een facultatieve bijkomende straf en geen automatisme meer. Bij het ontbreken van een rechterlijke beslissing die het beroepsverbod oplegt dient men ervan uit te gaan dat generlei verbod werd opgelegd.
Ook ten aanzien van de niet in eer herstelde gefailleerde natuurlijke persoon geldt geen automatisch beroepsverbod meer. Evenwel kan deze gefailleerde door de rechtbank van koophandel nog steeds veroordeeld worden tot het verbod nog enig koopmansbedrijf uit te oefenen indien hij schuldig bevonden wordt aan een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement.
Bovendien wordt elke facultatieve veroordeling tot een beroepsverbod beperkt in de tijd. In tegenstelling tot de vroegere wetgeving waarbij het beroepsverbod definitief was (behoudens na rehabilitatie), zal de rechter thans de duur van het beroepsverbod expliciet dienen vast te stellen (minimum 3 en maximum 10 jaar).
Het beroepsuitoefeningsverbod, houdt een verbod in om de functie van bestuurder in een vennootschap op aandelen uit te oefenen of om enige functie uit te oefenen waarbij macht wordt verleend om een dergelijke vennootschap te verbinden. Aldus slaat dat verbod op het uitoefenen van zowel het formele als het feitelijke bestuur van die vennootschap.
Overgangsrecht: Het automatisch beroepsverbod of het verbod om een koopmansbedrijf uit te oefenen dat werd opgelegd voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet, (1 september 1998), blijft van kracht tot 10 jaar na de datum van de veroordeling die tot het respectievelijke verbod aanleiding heeft gegeven.
Voor het beroepsverbod onder de gelding het strafwetboek 2024 zie deze link
Onderscheid bestuursverbod en ondernemingsverbod
Het bestuursverbod is een mogelijke bijkomende straf bij een strafrechtelijke veroordeling als dader of medeplichtige voor bepaalde misdrijven zoals valsheid in geschriften, diefstal, misbruik van vertrouwen, oplichting, enz.). Dit verbod verbiedt de veroordeelde om in feite of in rechte, rechtstreeks of onrechtstreeks een beroep uit te oefenen als vennootschapsbestuurder gedurende een periode van drie tot tien jaar (‘bestuursverbod’).
Een ondernemingsverbod is een mogelijke bijkomende straf voor veroordeelde als daders of medeplichtige voor bepaalde faillissementsmisdrijven en misbruik van vennootschapsgoederen. Dit behelst een algemeen verbod om een onderneming op te richten of verder te zetten.
De wet van 4 mei 2023 tot oprichting van een centraal register van bestuursverboden die in werking treedt op 1 augustus 2023 richt een databank in die door iedereen kan geraadpleegd worden en waardoor snel en eenvoudig kan worden gecontroleerd of iemand een verbod heeft om de functie van bestuurder, zaakvoerder, vaste vertegenwoordiger, dagelijks bestuurder, lid van een directiecomité, lid van een directieraad of vereffenaar uit te oefenen. Bij het oprichten van een onderneming of het benoemen van een bestuurslid zal de consultatie van het register door de notaris bovendien verplicht zijn.
De bestuursverboden, zowel in strafzaken als in burgerlijke zaken, worden verplicht opgenomen worden in deze databank.
Hierbij worden de persoonsgegevens, de begin- en einddatum van het verbod, het ondernemingsnummer waarvoor de betrokkene handelde, de datum van de uitspraak en de gronden van het verbod opgenomen.
Van zodra het bestuursverbod verstreken is of ongedaan gemaakt door een rechter, wordt deze informatie verwijderd uit het register.
Indien een faillissementsvonnis wordt opgeschort, moet deze informatie aan het register worden toegevoegd.
Het beroepsverbod van de gefailleerde
Artikel XX.229 van het Wetboek van economisch recht, bepaalt:
Ǥ 1. De insolventierechtbank die het faillissement heeft uitgesproken of, wanneer het faillissement in het buitenland is uitgesproken de insolventierechtbank te Brussel, kan, indien blijkt dat een kennelijke grove fout van de gefailleerde heeft bijgedragen tot het faillissement, deze bij een met redenen omkleed vonnis verbod opleggen persoonlijk of door een tussenpersoon een onderneming uit te baten.
[...]
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel worden met de gefailleerde gelijkgesteld, de bestuurders en zaakvoerders van een failliet verklaarde rechtspersoon wier ontslag niet een jaar voor de faillietverklaring is bekendgemaakt, alsmede enig ander persoon die zonder beheerder of zaakvoerder te zijn, werkelijk de bevoegdheid zal gehad hebben de failliet verklaarde rechtspersoon te beheren.
[...]
§ 5. De duur van het verbod bepaald in de paragrafen 1, 3 en 4 wordt vastgesteld door de rechtbank. Hij bedraagt maximum tien jaar.
[...]
§ 6. De rechtbank kan het verbod voorwaardelijk opleggen voor een duur van drie jaar of de uitspraak opschorten voor een zelfde duur. De rechtbank bepaalt de voorwaarden waaraan het uitstel of de opschorting van de uitspraak onderworpen zijn».
Deze verbodsbepalingen waren voorheen opgenomen in het KB [nr.] 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen. De bepalingen die verband hielden met de insolvabiliteit worden uit het KB gelicht en in dit boek opnieuw ingevoerd, zij het met een licht gewijzigde vorm. Het leek niet gewenst de verbodsbepalingen toe te passen op de beoefenaars van vrije beroepen die onderworpen zijn aan een eigen tuchtregeling. Dit had kunnen leiden tot een dubbele bestraffing.
De wetgever wou met deze bepalingen uit het handelscircuit bannen, iedere beheerder, zaakvoerder of andere persoon die werkelijk deze bevoegdheid hebben gehad, wiens kennelijke grove fout heeft bijgedragen tot de faling van hun vennootschap. Deze beschikkingen vullen dus het verbod aan dat reeds in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 vervat zat t.a.v. de niet in rechten herstelde gefailleerden.
Anderzijds wou de wetgever een grotere verantwoordelijkheid opleggen aan diezelfde beheerders, zaakvoerders en tussenpersonen, wanneer er bij faling tekort in het actief is alsmede wanbeheer dat die toestand veroorzaakte.
Uit de rechtspraak blijkt dat de fout een grove fout is wanneer zij een «onvergeeflijke [fout is], die een redelijkerwijs voorzichtige en diligente bestuurder niet zou hebben begaan, die indruist tegen de essentiële normen van het maatschappelijke leven, en die niet identificeerbaar is als opzet hoewel zij erop lijkt.
De fout is een «kennelijke» fout wanneer zij «overduidelijk» is, «hetgeen betekent dat de handeling door ieder redelijk mens moet kunnen worden ervaren als een zware fout: de persoon die de fout heeft begaan, was zich ervan bewust of diende zich ervan bewust te zijn dat zij zou bijdragen tot het faillissement van de vennootschap.
Ten slotte «dient de fout niet de exclusieve aanleiding voor het faillissement uit te maken, maar volstaat het dat zij ertoe heeft bijgedragen, ongeacht of andere factoren eveneens de oorzaak ervan zijn.
Openbaar of via itsme
Bestuursverboden voortvloeiend uit burgerlijke zaken zullen volledig openbaar zijn. Om bestuursverboden in strafzaken te consulteren, moet men zich aanmelden met de applicatie itsme.
Ook andere lidstaten van de Europese Unie zullen informatie uit het register kunnen opvragen.