Art. 58_Wet Jeugdbescherming VLAAMS_GEWEST.
De beslissingen van de jeugdrechtbank gewezen in de aangelegenheden bedoeld in titel II, hoofdstukken III en IV, zijn, binnen de wettelijke termijnen, vatbaar voor hoger beroep door het openbaar ministerie en voor verzet en hoger beroep door alle andere in het geding betrokken partijen (onverminderd de bepalingen van [1 de artikelen 20 en 21 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht en artikel]1, (52quater, negende lid), en 53, derde lid) [1 , van deze wet]1. Inwerkingtreding : 27-09-1994> Inwerkingtreding : 01-03-2007>
De vonnissen gewezen in de aangelegenheden bedoeld in titel II, hoofdstuk II, zijn niet vatbaar voor verzet. Hoger beroep wordt bij verzoekschrift ingesteld ter griffie van het hof van beroep (...); (...). De griffier van de jeugdkamer roept voor die kamer de partijen op die opgeroepen waren voor de jeugdrechtbank; hij voegt bij de oproeping voor de andere partijen dan de verzoeker, een gelijkluidend afschrift van het verzoekschrift. Inwerkingtreding : 25-07-1998>
De medewerking van pleitbezorgers bij het hof is niet vereist.
De jeugdrechtbank kan de voorlopige tenuitvoerlegging van haar beslissingen bevelen, behalve wat de kosten betreft.
Termijn van beroep loop vanaf de kennisgeving en niet vanaf de betekening.
Het hoger beroep tegen de uitspraak van een vonnis van de Jeugdrechtbank dient ingesteld binnen een maand na de uitspraak . De termijn voor hoger beroep in jeugdzaken loopt vanaf de overhandiging van het afschrift of vanaf de dag dat de betrokkene bij gerechtsbrief kennis heeft gekregen van de kennisgeving. Sinds recente wetswijziging geldt deze regel evenwel niet meer in burgerlijke zaken en loopt ook hier de termijn vanaf de betekening.
Geen mogelijkheid tot verzet (in burgerlijke zaken onderworpen aan de jeugdrechtbank)
Overeenkomstig artikel 58 van de wet van 8 april ligt in 165 zijn vonnissen gewezen in aangelegenheden bedoeld in titel twee hoofdstuk twee (de burgerlijke bepalingen betreffende de minderjarige) niet vatbaar voor verzet.
De wetgever heeft de procedure voor alle Jeugdrechtbank een zo eenvoudig en zo soepel mogelijk willen maken door vertragende rechtsgedingen te voorkomen. Het ontbreken van een mogelijkheid om verzet aan te tekenen wordt gecompenseerd door de ruime onderzoeksbevoegdheid van de jeugdrechter. (Luik, jeugdkamer, één februari 2001, J.dr.jeun., 2001, aflevering 206,37 met de noot Mouffe,F.)
Verplichte grievenopgave
Volgens artikel 58 Jeugdbeschermingswet zijn beslissingen van de jeugdrechtbank gewezen in de aangelegenheden bedoeld in titel II, hoofdstuk III, van die wet binnen de wettelijke termijnen vatbaar voor hoger beroep, waarbij voor de procedures in die aangelegenheden evenals voor de in artikel 63ter, eerste lid, a) en c), bedoelde procedures bij toepassing van artikel 62 Jeugdbeschermingswet, behoudens afwijking, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele zaken gelden.
Het aan de betrokkenen bij toepassing van de artikelen 52ter en 61bis Jeugdbeschermingswet mee te delen afschrift van de beslissing vermeldt de rechtsmiddelen die ertegen openstaan, evenals de vormen en termijnen die hierbij moeten worden nageleefd.
Artikel 203 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het recht van hoger beroep vervalt indien de verklaring van hoger beroep niet binnen de in die bepaling voorgeschreven termijn gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, terwijl de appellant bij toepassing van artikel 204, eerste lid, Wetboek van Strafvordering op straffe van verval van het hoger beroep binnen diezelfde termijn en op diezelfde griffie een verzoekschrift moet indienen dat nauwkeurig de grieven bepaalt die tegen het vonnis worden ingebracht, met inbegrip van de procedurele grieven.
Bij gebrek aan andersluidende bepalingen zijn op het hoger beroep tegen beslissingen zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, Jeugdbeschermingswet de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van toepassing, en in beginsel bijgevolg ook de bepalingen van artikel 204 van dat wetboek. De omstandigheid dat de beroepen beslissing betrekking heeft op een beschikking van de jeugdrechter en niet op een vonnis van de jeugdrechtbank, doet hieraan geen afbreuk. Dit doet niets af aan de bevoegdheid van de jeugdrechter om bij toepassing van artikel 51, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp in het belang van de minderjarige de maatregelen op elk moment in te trekken of te vervangen.
Klik hier voor update hoger beroep strafzaken Potpourri II