Sinds Potpourri II
HOGER BEROEP VAN POLITIEVONNISSEN.
voor de geconsolideerde tekst van het wetboek vast strafvordering klik hier
Art. 172. <W 31-05-1955> Tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken staat in alle gevallen hoger beroep open.
Het beroep wordt ingesteld, behandeld en gewezen in dezelfde vorm als het beroep tegen de correctionele vonnissen.
De termijn, bij artikel 174 van het Wetboek van Strafvordering gesteld, gaat in op de dag van de uitspraak van het vonnis, of van de betekening indien het vonnis bij verstek gewezen is.
Art. 173. Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging.
(De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep.) <KB 258 24-03-1936, art. 3, § 1>
Art. 174. <W 31-05-1955, art. 1> Het hoger beroep van de vonnissen, door de politierechtbank gewezen, wordt voor de correctionele rechtbank gebracht.
Het wordt ingesteld binnen dezelfde termijnen, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vorm als het hoger beroep van de vonnissen door de correctionele rechtbank gewezen.
Art. 175. Wanneer de procureur des Konings of een van de partijen het in hoger beroep vordert, kunnen de getuigen opnieuw worden gehoord en kunnen zelfs andere getuigen gehoord worden.
Art. 176.De bepalingen van de voorgaande artikelen betreffende de wettelijke vorm van het onderzoek, de aard van de bewijzen, de vorm, de authenticiteit en de ondertekening van het eindvonnis, de veroordeling in de kosten [1 en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek]1, alsook de straffen in die artikelen bepaald, gelden eveneens voor de vonnissen in hoger beroep gewezen door de correctionele rechtbanken.
----------
(1)<W 2018-03-18/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 177. Het openbaar ministerie en de partijen kunnen, indien daartoe grond bestaat, zich in cassatie voorzien tegen de vonnissen gewezen (...) door de correctionele rechtbank in hoger beroep van politievonnissen. <W 10-07-1967, art. 1, 91°>
De voorziening wordt ingesteld in de vorm en binnen de termijnen die zullen worden voorgeschreven.
Art. 178. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 32>
HOOFDSTUK II. - (CORRECTIONELE RECHTBANKEN). <W 10-07-1967, art. 1, 93°>
§ I. [1 Bevoegdheid van de correctionele rechtbanken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 80, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 179. <W 10-07-1967, art. 1, 94°> Onverminderd de bevoegdheid verleend aan andere rechtscolleges, nemen de rechtbanken van eerste aanleg, onder de naam van correctionele rechtbanken, kennis van alle misdrijven waarvan de straf hoger is dan gevangenisstraf van zeven dagen en geldboete van vijfentwintig frank.
Art. 180. (Opgeheven) <W 28-06-1984, art. 6, 2°>
Art. 180bis. (Opgeheven) <W 28-06-1984, art. 6, 3°>
Art. 180ter. (Opgeheven) <W 28-06-1984, art. 6, 4°>
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de correctionele rechtbanken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 81, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 181. Indien een wanbedrijf in de gehoorzaal begaan wordt gedurende de terechtzitting, maakt de voorzitter proces-verbaal op van het feit, hoort de beklaagde en de getuigen, en de rechtbank legt zonder verwijl de bij de wet bepaalde straffen op.
Deze bepaling is van toepassing op de wanbedrijven in de gehoorzaal begaan gedurende de terechtzittingen van onze hoven, en zelfs gedurende de terechtzittingen van de burgerlijke rechtbank, onverminderd hoger beroep, als naar recht, van de vonnissen, in die gevallen gewezen door de burgerlijke of de correctionele rechtbanken.
Art. 182.De zaken die tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank behoren, worden bij haar aanhangig gemaakt, hetzij door de verwijzing naar de rechtbank overeenkomstig de artikelen 130 en 160 hiervoren, hetzij door een dagvaarding, rechtstreeks aan de verdachte en aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen gedaan door de burgerlijke partij (...), en, in alle gevallen door de procureur des Konings (, hetzij door de oproeping van de verdachte bij proces-verbaal, conform artikel 216quater) (, hetzij door de oproeping met het oog op onmiddellijke verschijning overeenkomstig artikel 216quinquies). [2 De dagvaarding aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan.]2 [1 Partijen kunnen eveneens vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is.]1 <W 10-07-1967, art. 1, 95°> <W 1994-07-11/33, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 31-07-1994> <W 2000-03-28/31, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 2000-04-03>
(De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee.) [4 De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.]4 <W 2006-05-17/35, art. 100, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[3 De dagvaarding blijft geldig in geval van verdaging van de zaak tot een bepaalde datum of in geval van voortzetting op een bepaalde datum.]3
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2013-03-17/14, art. 149, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(3)<W 2016-02-05/11, art. 82, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(4)<W 2016-10-28/07, art. 6, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 182bis. <ingevoegd bij W 2003-04-10/60, art. 35; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De berichten, kennisgevingen en betekeningen aan een verdachte, beklaagde, veroordeelde, getuige of slachtoffer die onderworpen is aan de militaire wetten, of die in welke hoedanigheid ook aan een onderdeel van het leger verbonden is, of die gemachtigd is een troepenkorps te volgen, mogen ook, zowel op Belgisch grondgebied als op buitenlands grondgebied, geldig worden afgegeven aan de militaire eenheid waartoe hij behoort, aan de bewaker van de plaats waar hij wordt vastgehouden of indien hij niet persoonlijk kan worden bereikt, aan de militaire overheid waaronder hij ressorteert op voorwaarde dat hij niet onwettig afwezig is.
Indien de omstandigheden zulks vereisen, mogen die berichten, kennisgevingen en betekeningen langs alle geschikte communicatiemiddelen waarover het leger beschikt, worden overgezonden, door tussenkomst van de militaire overheden.
Art. 183. De burgerlijke partij kiest bij de akte van dagvaarding woonplaats in de stad waar de rechtbank zitting houdt; de dagvaarding doet opgave van de feiten en geldt als klacht.
Art. 184. <W 27-02-1956, art. 2> Een termijn van ten minste tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken.
Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.
Wanneer de verdachte of een der verdachten zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om te verschijnen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan drie dagen.
In andere dringende gevallen kan dezelfde verkorting toegestaan worden krachtens een door de voorzitter van de rechtbank verleende cedel.
Art. 184bis. <W 10-10-1967, art. 146> Indien de beklaagde die behoeftig is bevonden, zoals bepaald (in artikelen 508 tot 508/23), van het Gerechtelijk Wetboek, ten minste drie dagen vóór de dag van de terechtzitting de bijstand van een advocaat vraagt, zendt de voorzitter zijn verzoekschrift aan de gemachtigde van het (bureau voor juridische bijstand) en wordt door diens toedoen een verdediger aangewezen.) <W 22-01-1975, art. 1> <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Is de zaak in onderzoek, dan kan het verzoek vanaf het eerste verhoor tot de onderzoeksrechter worden gericht.
Het wordt dadelijk doorgezonden aan de gemachtigde van het (bureau voor juridische bijstand). <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
(Indien de beklaagde of de verdachte geen van de landstalen spreekt, wijst het (bureau voor juridische bijstand) een verdediger aan die de taal van de beklaagde of verdachte kent of een andere taal die deze kent. Indien hieraan niet kan worden voldaan, voegt het (bureau voor juridische bijstand) aan de advocaat, ten einde hem in de mogelijkheid te stellen de verdediging voor te bereiden van de beklaagde of verdachte, een tolk toe, wiens emolumenten ten laste komen van 's Lands kas voor een prestatie van ten hoogste drie uren. De salarisstaten worden door het (bureau voor juridische bijstand) vastgesteld. De vergoedingen worden berekend met toepassing van het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken). <W 22-01-1975, art. 1> <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 184ter. <ingevoegd bij W 2003-04-10/60, art. 36; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wanneer de verdachte of de beklaagde onder aanhoudingsmandaat geplaatst, behoort tot een legeronderdeel dat zich in het buitenland bevindt en wanneer de omstandigheden het niet toelaten om een advocaat te kiezen of een advocaat ambtshalve aan te wijzen, kan de commandant van het legeronderdeel waar de persoon zich bevindt, een doctor of licentiaat in de rechten aanwijzen. Bij ontstentenis van een doctor of licentiaat in de rechten wijst hij een officier aan en indien ook geen officier beschikbaar is, een persoon die bekwaam wordt geacht om betrokkene te verdedigen. Hij moet deze onmogelijkheid in het verslag van de commandant van het legeronderdeel vermelden.
Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op alle in het eerste lid bedoelde personen.
Zodra een advocaat kan optreden, trekken de in het eerste lid bedoelde personen zich terug. Bij het strafdossier worden de stukken gevoegd waaruit blijkt dat deze formaliteiten werden nageleefd.
Art. 185. <W 2003-02-12/35, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> § 1. De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of in de persoon van een advocaat.
§ 2. De rechtbank kan in elke stand van het geding de persoonlijke verschijning bevelen, zonder dat tegen haar beslissing enig rechtsmiddel kan worden ingesteld. Het vonnis dat deze verschijning beveelt, wordt ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de betrokken partij betekend, met dagvaarding om te verschijnen op de door de rechtbank vastgestelde datum.
Indien de beklaagde noch persoonlijk, noch in de persoon van een advocaat verschijnt, nadat hij op de inleidingszitting overeenkomstig § 1 is verschenen, wordt het vonnis dat gewezen wordt geacht op tegenspraak te zijn en ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de beklaagde betekend. Ten aanzien van de beklaagde kan een bevel tot medebrenging worden uitgevaardigd.
Art. 186. <W 2003-02-12/35, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> Indien de gedaagde, of een advocaat die hem vertegenwoordigt, niet verschijnt op de dag en het uur in de dagvaarding bepaald, wordt jegens hem vonnis bij verstek gewezen.
Art. 187.[1 § 1. De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.
Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.
Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.
Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij die bij verstek veroordeeld is in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.
De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.
[2 De betekening aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan.]2
§ 2. Het verzet wordt betekend aan het openbaar ministerie, aan de andere vervolgende partij of aan de andere partijen in de zaak.
Indien het verzet niet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer gelegd worden; ingeval hoger beroep is ingesteld door de vervolgende partijen of door een van hen, kan de behandeling in hoger beroep voortgang vinden.
§ 3. Het verzet brengt van rechtswege dagvaarding mee tegen de eerstkomende terechtzitting na het verstrijken van een termijn van vijftien dagen, of van drie dagen indien de eiser in verzet zich in hechtenis bevindt.
§ 4. Ten gevolge van het verzet wordt de veroordeling voor niet bestaande gehouden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragrafen 5 tot 7.
§ 5. Het verzet wordt inzonderheid onontvankelijk verklaard :
1° behoudens overmacht, indien het niet overeenkomstig de wettelijke vormen en termijnen is betekend;
2° indien het bestreden vonnis niet bij verstek is gewezen;
3° indien de eiser in verzet vooraf een ontvankelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen dezelfde beslissing.
§ 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd :
1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;
2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard.
§ 7. De partij die verzet heeft gedaan kan ervan afstand doen of dat beperken volgens de nadere regels inzake afstand of beperking in hoger beroep, verduidelijkt in artikel 206.
§ 8. De partij in verzet die zich een tweede keer laat vonnissen bij verstek, mag geen nieuw verzet meer aantekenen.
§ 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.
Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis.
§ 10. De door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van de betekening van het vonnis, blijven evenwel ten laste van de eiser in verzet, indien het verstek aan hem te wijten is.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 83, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2019-05-08/17, art. 4, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 188.
<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 84, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 189.Het bewijs van de wanbedrijven wordt geleverd op de wijze als bij (de artikelen 154 tot 156) bepaald is ten aanzien van de overtredingen. [1 De bepalingen van de artikelen [2 145, vijfde lid, 152, 152bis, 157, 158, 158bis, 158ter, 158quater, 159, 160, 161 en 164]2 gelden ook voor de correctionele rechtbanken]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 85, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2016-10-28/07, art. 7, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 189bis. <Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 14; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, kan niet ter terechtzitting worden gedagvaard, tenzij hij daarin toestemt. Indien de getuige erin toestemt ter terechtzitting te getuigen, behoudt hij zijn volledige anonimiteit. In dit geval neemt de rechtbank de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuige te waarborgen.
De rechtbank kan hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, de onderzoeksrechter gelasten om deze getuige opnieuw te verhoren of om een nieuwe getuige te verhoren met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , teneinde de waarheid aan de dag te brengen. Tegen deze beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open. De rechtbank kan beslissen dat zij aanwezig zal zijn bij het verhoor van de getuige door de onderzoeksrechter.
De veroordeling van een persoon mag niet uitsluitend of zelfs in overheersende mate gegrond zijn op anonieme getuigenverklaringen die met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter zijn verkregen. Die laatste moeten in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Art. 189ter.<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 22; Inwerkingtreding : 30-12-2005> De rechtbank kan, op basis van concrete gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden [1 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie]1 uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen.
(Buiten het in het eerste lid bedoelde geval, kan de feitenrechter of het Hof van Cassatie bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden [1 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie]1, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle.) <W 2009-01-16/31, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-01-2009>
----------
(1)<W 2018-07-22/04, art. 11, 061; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 189quater. [1 Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de rechtbank hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 36, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 190.De behandeling geschiedt in het openbaar, op straffe van nietigheid. (Wanneer de vervolgingen zijn gegrond [1 op de [2 artikelen 371/1 tot]1 378, 379, 380, 383bis, §§ 1 en 2, of op artikel 433quinquies van het Strafwetboek in geval van uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting]2, kan het vonnisgerecht bevelen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld, indien een van de partijen of het slachtoffer het vraagt, namelijk met het oog op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.) <W 04-07-1989, art. 5>
De procureur des Konings, de burgerlijke partij of haar raadsman, (...) zetten de zaak uiteen; de processen-verbaal of verslagen, indien er opgemaakt zijn, worden door de griffier voorgelezen, de getuigen voor en tegen worden gehoord, indien daartoe grond bestaat, en de wrakingen worden voorgedragen en er wordt over beslist; de stukken die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, worden aan de getuigen en aan de partijen vertoond; de beklaagde wordt ondervraagd; de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen (of hun advocaat) dragen hun verdediging voor; de procureur des Konings vat de zaak samen en neemt zijn conclusie; de beklaagde en de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen (of hun advocaat) kunnen antwoorden. <W 10-07-1967, art. 1, 99°> <W 2003-02-12/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> <W 2003-02-12/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>
Het vonnis wordt onmiddellijk of ten laatste op (de terechtzitting volgende op die waarop de debatten gesloten zijn verklaard), uitgesproken. <W 10-07-1967, art. 1, 99°>
----------
(1)<W 2016-02-01/09, art. 4, 050; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(2)<W 2016-05-31/02, art. 14, 052; Inwerkingtreding : 18-06-2016>
Art. 190bis.<W 2000-11-28/35, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Wat de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 getuigen betreft, past de rechtbank, in voorkomend geval, de artikelen 92 tot 101 inzake het opgenomen verhoor toe.
Wanneer de rechtbank de verschijning van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 noodzakelijk vindt om de waarheid aan de dag te brengen, wordt deze verschijning bij wege van videoconferentie georganiseerd, [1 tenzij de getuige]1 de wil uitdrukt op de zitting te getuigen.
In geval van verhoor door middel van videoconferentie wordt de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 gehoord in een afzonderlijk lokaal in aanwezigheid, in voorkomend geval, van de in artikel 91bis bedoelde persoon, zijn advocaat, een lid of leden van de technische dienst en een [1 deskundige]1.
Wanneer de rechtbank het noodzakelijk vindt voor de sereniteit van de getuigenis, kan zij het oogcontact tussen de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 en de beklaagde in alle gevallen beperken of uitsluiten.
Dit artikel is van toepassing op minderjarigen van wie het verhoor werd opgenomen met toepassing van artikel 92 en die de leeftijd van de meerderjarigheid hebben bereikt op het moment van de zitting.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 41, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 190ter. <Artikelnummer ingevoegd bij W 2000-11-28/35, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001> (Voorheen artikel 190bis.) De processen-verbaal van de terechtzitting worden bij het dossier van het geding gevoegd.
Art. 190quater. [1 De rechtbank kan, om de waarheid aan de dag te brengen, op vordering van de procureur des Konings, op verzoek van een van de partijen of ambtshalve de procureur des Konings uitnodigen om een onderzoeksrechter te vorderen om te laten overgaan tot :
1° het opstellen van het DNA-profiel van de aangetroffen sporen, en in voorkomend geval een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 44quater;
2° de afname van een referentiestaal van de beklaagde, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 90undecies;
3° de afname van een referentiestaal van een andere persoon, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen met toepassing van artikel 90duodecies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 190quinquies.[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan het licht te brengen, de procureur des Konings ambtshalve uitnodigen om door middel van een specifiek en met redenen omkleed verzoek informatie te vragen aan het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 126, 053; Inwerkingtreding : 14-07-2016>
(2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 059; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
Art. 191. Indien het feit noch een wanbedrijf noch een overtreding oplevert, vernietigt de rechtbank het onderzoek, de dagvaarding en alles wat erop gevolgd is, ontslaat de beklaagde van rechtsvervolging en beslist over de vorderingen tot schadevergoeding.
Art. 192. (Indien het feit slechts een overtreding oplevert of een wanbedrijf waarvan de kennisneming bij artikel 138 (...) aan de politierechter is opgedragen, past de rechtbank de straf toe en beslist in voorkomend geval over de schadevergoeding.) <W 10-07-1967, art. 1, 100°>
(Lid 2 opgeheven) <KB 59 10-01-1935, art. 2>
Art. 193. Indien het feit strafbaar is met een criminele straf, kan de rechtbank terstond het bevel tot bewaring of het bevel tot aanhouding verlenen : zij verwijst de beklaagde naar de bevoegde onderzoeksrechter.
Art. 193bis. <W 10-10-1967, art. 148, § 1> De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Worden meer dan twee gevoelens uitgedrukt, dan zijn de rechters die zich het minst gunstig voor de beklaagde hebben uitgesproken, verplicht zich met een van de andere gevoelens te verenigen.
Art. 194. <W 25-10-1950, art. 1, b> Over de kosten wordt beslist overeenkomstig de regels gesteld in artikel 162 (en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomstig artikel 162bis). <W 2007-04-21/85, art. 10, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
Art. 195.<W 27-04-1987, art. 2> Ieder veroordelend vonnis vermeldt de feiten waaraan de gedaagden schuldig of waarvoor zij aansprakelijk geoordeeld worden, de straf, de burgerlijke veroordelingen en de toegepaste wetsbepaling.
Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter, als de wet hem daartoe vrije beoordeling overlaat, dergelijke straf of dergelijke maatregel uitspreekt. Het rechtvaardigt bovendien de strafmaat voor elke uitgesproken straf of maatregel. (Wanneer hij veroordeelt tot een geldboete (houdt hij) voor de vaststelling van het bedrag ervan rekening (...) met de door de beklaagde aangevoerde elementen over zijn sociale toestand.) <W 1993-12-24/33, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1994> <W 2005-07-20/52, art. 27, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[2 In voorkomend geval vermeldt het veroordelend vonnis of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, § 2, d) of e), of artikel 26, § 2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, bepaalde voorwaarden.
In geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en minder dan dertig jaar, wegens feiten bedoeld in boek II, titels I, Ibis en Iter, in artikel 376, eerste lid, in artikel 394, indien gepleegd ten aanzien van één of meer politieambtenaren wegens hun hoedanigheid, in artikel 417ter, derde lid, 2°, of in artikel 428, § 5, van het Strafwetboek, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde twee derde van die straf heeft ondergaan.
In geval van een veroordeling tot een correctionele gevangenisstraf van dertig jaar of meer, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde meer dan vijftien jaar tot maximum vijfentwintig jaar van die straf heeft ondergaan.]2
(De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële situatie bewijst.) <W 2005-07-20/52, art. 27, 2°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de rechtbank uitspraak doet in graad van beroep, behalve wanneer zij een verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier uitspreekt.
(Indien er door een bemiddeling elementen overeenkomstig artikel 555, § 1, aan de rechter ter kennis worden gebracht, wordt dit in het vonnis vermeld. De rechter kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend geval in het vonnis.) <L 2005-06-22/35, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 31-01-2006>
([1 Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering.]1
Hij licht eveneens de burgerlijke partij in over de mogelijkheden om in het kader van de strafuitvoering [1 of de tenuitvoerlegging van de internering]1 te worden gehoord over de voorwaarden die in het belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd.) <W 2006-05-17/35, art. 101, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
----------
(1)<W 2014-05-05/11, art. 88, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(2)<W 2017-12-21/19, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
Art. 195bis.<W 10-10-1967, art. 148, § 2> De griffier moet het vonnis binnen [1 tweeënzeventig uren]1 laten tekenen door de rechters die het hebben gewezen.
Indien een of meer rechters zich in de onmogelijkheid bevinden om te tekenen, dan tekenen alleen de anderen, onder vermelding van die onmogelijkheid.
Bevindt de griffier zich in zulke onmogelijkheid, dan is het voldoende dat de rechters daarvan bij het ondertekenen melding maken.
----------
(1)<W 2019-05-05/19, art. 82, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art. 196. (Lid 1 opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 102°>
De griffiers die een uitgifte van een vonnis afgeven voordat het ondertekend is, worden vervolgd als schriftvervalsers.
(Lid 3 opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 102°>
Art. 196/1. [1 De griffier overhandigt aan het openbaar ministerie een uittreksel uit elk vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en een veroordeling tot een vrijheidsstraf inhoudt.
Wanneer een zelfde vonnis of arrest verscheidene personen tot een vrijheidsstraf heeft veroordeeld en die voor sommigen onder hen definitief is geworden, wordt voor de betrokken personen een uittreksel aan het openbaar ministerie bezorgd.
Wanneer verscheidene personen, die door een zelfde vonnis of arrest zijn veroordeeld, hun straf in verschillende strafinrichtingen moeten ondergaan, kan het openbaar ministerie zich voor elke inrichting een uittreksel doen afleveren.
Binnen drie dagen stuurt de griffier, langs elektronische weg of bij gewone brief, aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen een uittreksel uit elk vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en een pecuniaire veroordeling inhoudt, als bedoeld in het achtste lid.
Daarenboven stuurt de griffier, langs elektronische weg of bij gewone brief, een kopie van elk veroordelend vonnis dat de bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 197bis inhoudt, evenals een kopie van het uittreksel ervan, aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
Binnen dezelfde termijn stuurt de griffier aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, verantwoordelijk voor de werking van de gegevensbank penale boeten, verbeurdverklaringen en gerechtskosten in strafzaken, langs elektronische weg of bij gewone brief, de elementen die vervat zijn in elk uittreksel, en die noodzakelijk zijn voor de verwerking van de gegevens betreffende de pecuniaire veroordelingen, als bedoeld in het achtste lid.
Wanneer een zelfde vonnis of arrest verscheidene personen veroordeeld heeft tot pecuniaire veroordelingen, als bedoeld in het achtste lid, en die veroordelingen voor de enen definitief zijn geworden zonder het voor de anderen te zijn, wordt met betrekking tot het definitief geworden gedeelte van het vonnis of arrest gehandeld zoals bepaald in het vierde tot het zesde lid.
Onder een pecuniaire veroordeling wordt elke veroordeling verstaan tot een geldboete, tot een verbeurdverklaring van een geldsom die een terugvorderbare schuldvordering inhoudt op het vermogen van de veroordeelde, tot de gerechtskosten of een bijdrage.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 13, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 196/2. [1 In uitvoerbare vorm worden alleen de arresten, vonnissen en beschikkingen verzonden die de partijen, het openbaar ministerie of de bevoegde ontvanger van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in die vorm aanvragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 14, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 197.(Onverminderd artikel 197bis, wordt het vonnis ten uitvoer gelegd) op verzoek van de procureur des Konings en van de burgerlijke partij, ieder wat hem betreft. <W 2003-03-19/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
[1 ...]1.
[1 ...]1. <W 2003-03-19/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
----------
(1)<W 2014-02-11/12, art. 53, 045; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 197bis.[1 § 1. De vervolgingen tot invordering van verbeurdverklaarde goederen, de geldboetes en de gerechtskosten worden namens het openbaar ministerie uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën en volgens de aanwijzingen van de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.
Deze ambtenaar verricht de handelingen en stelt de vorderingen in, die vereist zijn ter inning of ter vrijwaring van de rechten die het vonnis of het arrest aan de Schatkist toekent.
Hij kan, bij een veroordeling tot een verbeurdverklaring van een geldsom, een geldboete of de gerechtskosten, overgaan tot de tenuitvoerlegging op de in beslag genomen goederen overeenkomstig de aanwijzingen van het openbaar ministerie of de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.
Op verzoek van het openbaar ministerie of van de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring doet de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën de rechterlijke beslissingen houdende verbeurdverklaring van onroerende goederen, die in kracht van gewijsde zijn getreden [2 kosteloos]2 overschrijven op het [4 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]4 van de plaats waar het goed is gelegen.
Voor het instellen van een vordering in rechte wordt overleg gepleegd met de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.
§ 2. De vervolgingen tot invordering van verbeurdverklaarde goederen, geldboeten en gerechtskosten in het raam van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek gevoerd door de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring worden in zijn naam uitgeoefend door een ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën gespecialiseerd in de invordering van verbeurdverklaringen, die is aangewezen door de minister van Financiën.
De gespecialiseerde ambtenaar oefent alle bevoegdheden uit die de wettelijke en reglementaire bepalingen toekennen aan de in § 1 bedoelde ambtenaar. Hij kan over het hele grondgebied van het Rijk alle ambtshandelingen stellen die verband houden met de bevoegdheden welke eigen zijn aan zijn functie.
[3 § 2/1. In geval van verbeurdverklaring van een motorvoertuig door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing belast het openbaar ministerie een politiedienst met de overbrenging ervan naar de Federale Overheidsdienst Financiën. Daartoe zendt het parket aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten een proces-verbaal van overdracht. De stallingskosten zijn gerechtskosten tot aan de overdracht van het motorvoertuig aan de Patrimoniumdiensten.
Behoudens in het geval waarin de Patrimoniumdiensten niet om de verplaatsing van het verbeurdverklaarde motorvoertuig vragen, vordert het openbaar ministerie de overbrenging van het motorvoertuig en, in voorkomend geval, van de sleutels en/of de boorddocumenten naar de aangeduide locatie. In deze hypothese hanteert de politiedienst die met de overdracht aan de Patrimoniumdiensten werd belast, dezelfde richtlijnen als bij een in beslag genomen motorvoertuig. Hij doet een beroep op een erkende takeldienst, onderworpen aan het tarief van de gerechtskosten in strafzaken.]3
§ 3. Wanneer de veroordelingsbeslissing de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring daarvan in door toezending van een afschrift.
Het openbaar ministerie kan de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzoeken om in zijn naam alle akten op te stellen en handelingen te verrichten met het oog op de tenuitvoerlegging van de voormelde verbeurdverklaring in het buitenland. Met het oog hierop kan deze laatste de medewerking vorderen van vertalers. De kosten gemaakt voor hun prestaties worden begroot door de directeur en worden beschouwd als gerechtskosten in strafzaken.
§ 4. Er wordt een Overlegorgaan voor de coördinatie van de invordering van niet-fiscale schulden in strafzaken opgericht binnen de Federale Staat, hierna te noemen "het Overlegorgaan".
Het Overlegorgaan is samengesteld uit :
1° de administrateur van de niet-fiscale invordering van de federale overheidsdienst Financiën of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;
2° de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;
3° [2 de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;]2
4° een vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor Justitie;
5° een vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor Financiën;
6° een vertegenwoordiger van het lid van de federale regering dat bevoegd is voor [2 ...]2 de fraudebestrijding;
7° een vertegenwoordiger aangewezen door het College van procureurs-generaal;
8° een vertegenwoordiger aangewezen door de Raad van procureurs des Konings;
[2 9° een vertegenwoordiger van de Federale overheidsdienst Justitie;
10° een vertegenwoordiger aangewezen door de Raad van Arbeidsauditeurs.]2
Het Overlegorgaan bevordert de samenwerking tussen de in het tweede lid bedoelde administratieve en gerechtelijke overheden, met inachtneming van hun specifieke bevoegdheden, met als doel een efficiënte en effectieve tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen in strafzaken betreffende uitvoerbare veroordelingen tot betaling van verbeurdverklaarde geldsommen, strafrechtelijke geldboeten, gerechtskosten en de in artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen bedoelde bijdragen aan het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan occasionele redders, in België en in het buitenland.
Het Overlegorgaan kan alle nuttige aanbevelingen formuleren met het oog op een optimale coördinatie van de tenuitvoerlegging van de in het derde lid bedoelde veroordelingen. De voorzitter van het Overlegorgaan bezorgt de aanbevelingen aan de ministers bevoegd voor Justitie en Financiën en aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal.
Het Overlegorgaan stelt zijn huishoudelijk reglement vast met gewone meerderheid van stemmen van zijn aanwezige leden. Het reglement wordt goedgekeurd door de ministers bevoegd voor Financiën en Justitie. Het Overlegorgaan verkiest, bij eenparigheid, een voorzitter onder zijn leden voor een duur van twee jaar. Het mandaat is hernieuwbaar.
Het Overlegorgaan vergadert na bijeenroeping door zijn voorzitter, die de agenda vaststelt.
Het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzekert het secretariaat van het Overlegorgaan.]1
----------
(1)<W 2014-02-11/12, art. 54, 045; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
(2)<W 2016-02-05/11, art. 86, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2018-02-04/04, art. 43, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-07-11/07, art. 73, 060; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 198. De procureur des Konings is gehouden binnen vijftien dagen na de uitspraak een uittreksel uit het vonnis te doen toekomen aan de procureur-generaal.
§ III. [1 Hoger beroep van correctionele vonnissen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 87, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 199. Tegen de vonnissen gewezen in correctionele zaken staat hoger beroep open.
Art. 200. <W 01-05-1849, art. 6> Het hoger beroep van de vonnissen gewezen door de correctionele rechtbanken wordt gebracht voor het hof van beroep van het rechtsgebied.
Art. 201. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 106°>
Art. 202. <W 01-05-1849, art. 7> Het recht om hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken en de correctionele rechtbanken behoort :
1° Aan de beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij;
2° Aan de burgerlijke partij, alleen wat haar burgerlijke belangen betreft;
3° Aan het bosbeheer;
4° Aan het openbaar ministerie bij het hof (...) die over het beroep uitspraak moet doen; <W 1994-07-11/33, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
5° (naar gelang van het geval aan de procureur des Konings of aan de arbeidsauditeur.) <W 1994-07-11/33, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art. 203.<W 31-05-1955, art. 2> § 1. Behoudens de uitzondering van artikel 205 hierna, vervalt het recht van hoger beroep, indien de verklaring van hoger beroep niet gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen]1 na de dag van die uitspraak en indien het vonnis bij verstek is gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen]1 na de dag van de betekening ervan aan de veroordeelde partij of aan haar woonplaats. <W 15-06-1981, art. 1>
[1 Het openbaar ministerie beschikt over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen, nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld.]1
§ 2. Is het hoger beroep tegen de burgerlijke partij gericht, dan beschikt deze over een bijkomende termijn van [1 tien dagen]1 om hoger beroep in te stellen tegen de beklaagden en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zij in de zaak wil doen blijven, onverminderd haar recht incidenteel beroep in te stellen overeenkomstig § 4.
§ 3. Gedurende die termijnen en gedurende de rechtspleging in hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst. De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep.
§ 4. In alle gevallen waarin de burgerlijke rechtsvordering gebracht wordt voor de rechter in hoger beroep, kan de gedaagde bij een op de terechtzitting genomen conclusie incidenteel beroep instellen zolang de debatten in hoger beroep niet gesloten zijn.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 88, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 203bis. <W 16-02-1961, art. 4> De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij kunnen hoger beroep instellen, hetzij in persoon, hetzij (...) door een advocaat (...). <W 20-12-1974, art. 3 en 4>
Art. 204.[1 Op straffe van verval van het hoger beroep bepaalt het verzoekschrift nauwkeurig de grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, met inbegrip van de procedurele grieven, en wordt het verzoekschrift binnen dezelfde termijn en op dezelfde griffie ingediend als de in artikel 203 bedoelde verklaring. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de eiser in beroep of zijn advocaat, of door een ander bijzonder gevolmachtigde. In dit laatste geval wordt de volmacht bij het verzoekschrift gevoegd.
Dit verzoekschrift kan ook rechtstreeks worden ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof waarvoor het hoger beroep wordt gebracht.
Daartoe kan een formulier, waarvan het model wordt bepaald door de Koning, worden gebruikt.
Deze bepaling geldt ook voor het openbaar ministerie.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 89, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 205.<W 15-06-1981, art. 2> Het openbaar ministerie bij het hof of de rechtbank die van het beroep kennis moet nemen, moet, op straffe van verval, binnen [1 veertig dagen]1 te rekenen van de uitspraak van het vonnis, zijn beroep betekenen, hetzij aan de beklaagde, hetzij aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke partij. [1 Het exploot bevat dagvaarding. In het kader van de procedure van onmiddellijke verschijning bedoeld in artikel 216quinquies gebeurt deze dagvaarding binnen zestig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis.]1. [2 Het openbaar ministerie geeft nauwkeurig de grieven aan die tegen het vonnis worden ingebracht overeenkomstig artikel 204.]2
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 90, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 42, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 206.[1 De partijen in het geding kunnen afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken, met een verklaring, ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen.
De verklaring kan in voorkomend geval ook worden gedaan op de griffie van de gevangenis of van het gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.
Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt in het daartoe bestemd register.
Bij de in het tweede lid voorziene gevallen geven de bestuurders van de inrichtingen van die verklaring onmiddellijk bericht aan het openbaar ministerie bij de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen en stelt hem, binnen vierentwintig uren, een uitgifte van het proces-verbaal in handen. Bericht en uitgifte worden bij het dossier gevoegd.
Van de afstand of beperking door het openbaar ministerie gedaan, worden de beklaagde, en in voorkomend geval de burgerlijke partij, of hun advocaten, binnen de vierentwintig uren op de hoogte gesteld.
De partijen in het geding kunnen ook op de zitting afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken.
De afstand of beperking van het ingesteld hoger beroep kan worden ingetrokken totdat er akte van is verleend door het hof of de rechtbank die van het hoger beroep kennis moet nemen.
Ingeval van hoger beroep met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering, kan de partij tegen wie het hoger beroep gericht is, evenwel beslissen de afstand niet te aanvaarden indien incidenteel beroep is ingesteld.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 91, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 207. Het verzoekschrift, indien het op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg is ingediend, en de stukken worden door de procureur des Konings aan de griffie van het hof (...) waarvoor het beroep gebracht zal worden, gezonden binnen vierentwintig uren na de verklaring op de griffie of na de afgifte van de betekening van het beroep. <W 10-07-1967, art. 1, 110°>
Hij tegen wie het vonnis is gewezen, wordt, indien hij zich in hechtenis bevindt, binnen dezelfde termijn en op bevel van de procureur des Konings overgebracht naar het huis van arrest van de plaats waar de zetel van het hof (...) dat over het beroep uitspraak zal doen. <W 10-07-1967, art. 1, 110°>
Art. 208.[1 Tegen de arresten, in hoger beroep bij verstek gewezen, kan in verzet worden gekomen in dezelfde vormen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijnen als tegen de verstekvonnissen van de correctionele rechtbanken.
De bepalingen van de artikelen 185 tot 187 gelden ook voor het hof van beroep.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 92, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 209. Over het hoger beroep wordt binnen een maand uitspraak gedaan ter terechtzitting, (...). <W 1990-12-28/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 08-01-1991>
Art. 209bis.<Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 5; Inwerkingtreding : 2000-04-30> In de gevallen bedoeld in artikel 216quinquies, wordt het hoger beroep ingesteld binnen de termijn en in de vorm bepaald in de artikelen 203 en 205.
Onverminderd artikel 205, wordt de zaak vastgesteld binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn gesteld voor de beklaagde in artikel 203, § 1.
De termijn van dagvaarding voor het Hof bedraagt twee dagen.
Het Hof kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat het deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting in beraad neemt.
Het Hof doet uitspraak binnen vijf dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Wanneer het Hof van oordeel is dat de complexiteit van de zaak aanvullend onderzoek vereist, kan het Hof het dossier bij een met redenen omklede beslissing toezenden aan de procureur-generaal.
[1 De bepalingen van artikel 152 gelden ook voor de hoven van beroep.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 93, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 210.(Voordat de rechters) hun gevoelen uiten, worden de beklaagde, onverschillig of hij vrijgesproken dan wel veroordeeld is, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen, de burgerlijke partij (, of hun advocaat) en de procureur-generaal gehoord (over de nauwkeurig bepaalde grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, en zulks in de door de rechter te bepalen volgorde. De beklaagde (of zijn advocaat) heeft, indien hij het vraagt, altijd het laatste woord.) <W 1990-12-28/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 08-01-1991> <KB 258 24-03-1936, art. 4> <W 2003-02-12/35, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>
[1 Behoudens de grieven opgeworpen zoals bepaald in artikel 204, kan de beroepsrechter slechts de grieven van openbare orde ambtshalve opwerpen die betrekking hebben op de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen dan wel op :
- zijn bevoegdheid;
- de verjaring van de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt;
- het gegeven dat de feiten die bij hem wat betreft de schuldvraag aanhangig zijn gemaakt, geen misdrijf zijn of de noodzaak om deze feiten te herkwalificeren of een niet te herstellen nietigheid die het onderzoek naar deze feiten aantasten.
De partijen worden verzocht om zich uit te spreken over de ambtshalve opgeworpen middelen.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 94, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 211.De bepalingen van de voorgaande artikelen betreffende de wettelijke vormen van het onderzoek, de aard van de bewijzen, de vorm, de authenticiteit en de ondertekening van het eindvonnis in eerste aanleg, de veroordeling in de kosten (en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek), alsook de straffen in die artikelen bepaald, gelden eveneens voor de vonnissen in hoge beroep gewezen. [1 De artikelen 145, vijfde en zesde lid, 152bis en 164 zijn eveneens van toepassing.]1 <W 2007-04-21/85, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
----------
(1)<W 2016-10-28/07, art. 8, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 211bis. <W 10-10-1967, art. 149> Is er een vrijsprekend vonnis of een beschikking tot buitenvervolgingstelling, dan kan het gerecht in hoger beroep geen veroordeling of verwijzing uitspreken dan met eenparige stemmen van zijn leden. Dezelfde eenstemmigheid is vereist voor het gerecht in hoger beroep om tegen beklaagde uitgesproken straffen te kunnen verzwaren. Dit geldt eveneens inzake voorlopige hechtenis om een voor de beklaagde gunstige beschikking te kunnen wijzigen.
Art. 212. Indien het vonnis wordt teniet gedaan omdat het feit door geen enkele wet wordt beschouwd als wanbedrijf of overtreding, ontslaat het hof (...) de beklaagde van rechtsvervolging en beslist in voorkomend geval over de schadevergoeding te zijnen behoeve. <W 10-07-1967, art. 1, 112°>
Art. 213. Indien het vonnis wordt teniet gedaan, omdat het feit slechts een overtreding oplevert, en indien (de openbare of de burgerlijke partij) de verwijzing niet hebben gevraagd, spreekt het hof (...) de straf uit en beslist in voorkomend geval eveneens over de schadevergoeding. <W 10-07-1967, art. 1, 113°>
Art. 214. Indien het vonnis wordt teniet gedaan, omdat het misdrijf strafbaar is met een criminele straf, verleent het hof (...), zo daartoe grond bestaat, een bevel tot bewaring of zelfs een bevel tot aanhouding, en verwijst de beklaagde naar de bevoegde openbare ambtenaar, die echter een andere zal zijn dan degene die het vonnis heeft gewezen of het onderzoek heeft gedaan. <W 10-07-1967, art. 1, 114°>
Art. 215. Indien het vonnis wordt teniet gedaan wegens schending of niet hersteld verzuim van vormen, door de wet voorgeschreven op straffe van nietigheid, beslist het hof (...) mede over de zaak zelf. <W 10-07-1967, art. 1, 112°>
Art. 215bis. [1 vroeger art. 216]1De burgerlijke partij, de beklaagde, de openbare partij, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen kunnen zich tegen het vonnis in cassatie voorzien.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 95, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK IIbis. [1 Voorafgaande erkenning van schuld]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 96, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 216.[1 § 1. Voor feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf, kan de procureur des Konings, indien de verdachte of de beklaagde de schuld van de hem tenlastegelegde feiten erkent, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdachte of de beklaagde of zijn advocaat, de toepassing voorstellen van de in dit artikel omschreven procedure van voorafgaande erkenning van schuld.
In dat geval kan hij, in de voorwaarden voorzien in de wet, lagere straffen voorstellen dan hij meende te moeten vorderen, of een straf met geheel of gedeeltelijk uitstel of probatie-uitstel, of een gewone opschorting of een probatie-opschorting.
Deze procedure is niet toepasselijk voor de feiten :
1° die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;
2° die bedoeld zijn in de artikelen 375 tot 377 van het Strafwetboek;
3° die bedoeld zijn in de artikelen 379 tot 387 van het Strafwetboek, indien deze zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
4° die bedoeld zijn in de artikelen 393 tot 397 van het Strafwetboek.
§ 2. Wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast, kan de procureur des Konings slechts de toepassing van de in huidig artikel omschreven procedure voorstellen na de beschikking of het arrest van verwijzing naar de feitenrechter. Hij kan dit ook voorstellen wanneer de zaak reeds bij de feitenrechter aanhangig is gemaakt, voor zover er nog geen eindvonnis of arrest is gewezen op strafgebied.
§ 3. De verklaringen waarmee de verdachte of de beklaagde de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent, worden afgelegd in het bijzijn van een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat.
Indien de verdachte of de beklaagde over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing.
De advocaat neemt kennis van het dossier en de aan de verdachte of de beklaagde tenlastegelegde feiten en licht hem in over zijn rechten, de gevolgen van het erkennen van de schuld in de voorliggende procedure en het verdere verloop ervan. De verdachte of de beklaagde kan ten allen tijde een vertrouwelijk overleg hebben met zijn advocaat buiten de aanwezigheid van de procureur des Konings.
Na het aanhoren van de door de procureur des Konings voorgestelde straffen, kan de verdachte of de beklaagde een bedenktijd vragen van maximaal tien dagen alvorens aan de procureur des Konings mee te delen of hij al dan niet de schuld aan de tenlastegelegde feiten erkent en de weerhouden wettelijke kwalificaties en de voorgestelde straffen aanvaardt.
In voorkomend geval, worden de verklaringen waarmee de verdachte of de beklaagde de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent en de straffen die de procureur des Konings voorstelt aanvaardt, vastgelegd in een overeenkomst waarin de feiten en hun kwalificatie precies worden omschreven en dat zowel door de verdachte of de beklaagde en zijn advocaat, als door de procureur des Konings wordt ondertekend.
Deze overeenkomst bepaalt met name de kosten die dienen te worden gedekt en de goederen of vermogensvoordelen die moeten worden afgegeven en verbeurdverklaard.
Als de zaak nog niet is vastgesteld voor een rechter ten gronde bepaalt de overeenkomst de plaats, dag en uur van de zitting van de rechtbank waarop de verdachte of de beklaagde dient te verschijnen, binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen en niet langer dan twee maanden. Aan de verdachte of de beklaagde wordt onmiddellijk een kopie van de overeenkomst overhandigd. Deze kennisgeving geldt als dagvaarding. Wanneer de zaak evenwel al is vastgesteld voor de rechter ten gronde, wordt de overeenkomst op die zitting ter bekrachtiging voorgelegd.
Zolang er geen ondertekende overeenkomst is, kunnen de stukken opgesteld in het kader van de paragrafen 1 en 2 en van deze paragraaf niet aan het dossier worden gevoegd, noch ingezien.
In voorkomend geval bezorgt de procureur des Konings de gekende slachtoffers een kopie van de ondertekende overeenkomst. Het slachtoffer en zijn advocaat krijgen inzage in het strafdossier. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]2
§ 4. De rechtbank hoort de beklaagde en zijn advocaat over de afgesloten overeenkomst en de erkende feiten.
In voorkomend geval, hoort de rechtbank ook het slachtoffer en zijn advocaat over de feiten en de vergoeding van de schade. Het slachtoffer kan zich op de zitting van de rechtbank, die de afgesloten overeenkomst dient te bekrachtigen, burgerlijke partij stellen en vergoeding van zijn schade vragen. De gedaagden worden gehoord met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering.
De rechtbank verifieert of voldaan is aan alle voorwaarden van de paragrafen 1 tot 3, of de overeenkomst op een vrije en weloverwogen manier is gesloten en met de werkelijkheid van de feiten en met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemt en of de door de procureur des Konings voorgestelde straffen proportioneel zijn aan de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van de beklaagde en de bereidheid tot vergoeding van de eventuele schade.
Indien ze oordeelt dat dit het geval is, bekrachtigt ze de afgesloten overeenkomst en spreekt ze de voorgestelde straffen uit bij erkenning van schuld door de beklaagde. Op strafgebied staat geen rechtsmiddel open.
Zoniet wijst ze het verzoek tot bekrachtiging van de afgesloten overeenkomst bij een met redenen omklede beslissing af. In dit geval wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings en wordt de zaak toegewezen aan een anders samengestelde kamer.
De door de beklaagde en de procureur des Konings ondertekende overeenkomst en de documenten die werden opgemaakt en mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, worden dan uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg.
Zolang de overeenkomst niet is bekrachtigd bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan kunnen de hierboven bedoelde stukken niet ten laste van de verdachte of de beklaagde worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
§ 5. De rechtbank doet uitspraak over het verzoek tot bekrachtiging, hetzij tijdens de zitting, hetzij binnen een maand na de eerste zitting, behalve indien een uitstel van het onderzoek van de zaak tot een latere zitting zich opdringt teneinde de burgerlijke partij in staat te stellen haar belangen te verdedigen of de beklaagde in staat te stellen de elementen te verschaffen in verband met diens wil om de schade te herstellen.
§ 6. Het bij de eerste en tweede paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 97, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(2)<W 2019-05-05/19, art. 149, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>