Passieve hoofdelijkheid (art. 5.160 en 5.161 (nieuw) BW)
Passieve hoofdelijkheid tussen ondernemingen (art. 5.160 §2 tweede lid (nieuw) BW)
Rechten van schuldeisers en schuldenaars bij passieve hoofdelijkheid (art 5.162 (nieuw) BW
uittreksel uit het oud burgerlijk wetboek:
§ II. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDENAARS.
Art. 1200. Er bestaat hoofdelijkheid tussen schuldenaars, wanneer zij verplicht zijn tot een en dezelfde zaak, zodat ieder voor het geheel kan worden aangesproken, en de betaling door een van hen gedaan, de overige schuldenaars jegens de schuldeiser bevrijdt.
Art. 1201. Er kan hoofdelijke verbintenis bestaan, hoewel een van de schuldenaars op een andere wijze dan de overige schuldenaars tot betaling van dezelfde zaak verbonden is; bij voorbeeld wanneer de ene slechts voorwaardelijk verbonden is, terwijl de verbintenis van de ander zuiver en eenvoudig is, of wanneer de ene een tijdsbepaling heeft bedongen, die aan de andere niet is toegestaan.
Art. 1202. _ Hoofdelijkheid wordt niet vermoed; zij moet uitdrukkelijk bedongen zijn.
Deze regel lijdt alleen uitzondering in de gevallen waarin hoofdelijkheid bestaat van rechtswege, krachtens een bepaling van de wet.
Art. 1203. De schuldeiser van een hoofdelijke verbintenis kan van de schuldenaars degene aanspreken die hij verkiest, zonder dat deze het voorrecht van schuldsplitsing tegen hem kan inroepen.
Art. 1204. Vervolgingen tegen een van de schuldenaars gericht beletten de schuldeiser niet, ook tegen de overigen vervolgingen in te stellen.
Art. 1205. Indien de verschuldigde zaak is teniet gegaan door de schuld van een of meer van de hoofdelijke schuldenaars of terwijl zij in gebreke waren, zijn de overige medeschuldenaars niet ontslagen van de verplichting om de waarde van de zaak te betalen; zij zijn echter niet tot schadevergoeding gehouden.
De schuldeiser kan geen schadevergoeding eisen dan van de schuldenaars door wier schuld de zaak is teniet gegaan en van de schuldenaars die in gebreke waren.
Art. 1206. Vervolgingen tegen een van de hoofdelijke schuldenaars stuiten de verjaring ten aanzien van allen.
Art. 1207. De eis tot betaling van interest tegen een van de hoofdelijke schuldenaars, doet de interest lopen ten aanzien van allen.
Art. 1208. Een hoofdelijke medeschuldenaar die door de schuldeiser vervolgd wordt, kan alle excepties inroepen die uit de aard van de verbintenis voortvloeien, en al die welke hem eigen zijn, alsook die welke aan alle medeschuldenaars gemeen zijn.
Hij kan de excepties niet inroepen die aan de persoon van sommige van de overige medeschuldenaars eigen zijn.
Art. 1209. Wanneer een van de schuldenaars de enige erfgenaam wordt van de schuldeiser, of wanneer de schuldeiser de enige erfgenaam wordt van een van de schuldenaars, doet de schuldvermenging de hoofdelijke schuldvordering slechts teniet wat betreft het aandeel van de schuldenaar of van de schuldeiser.
Art. 1210. De schuldeiser die toestemt in de verdeling van de schuld ten aanzien van een van de medeschuldenaars, behoudt zijn hoofdelijke vordering tegen de overige schuldenaars, doch onder aftrek van het aandeel van de schuldenaar die hij van de hoofdelijkheid ontslagen heeft.
Art. 1211. De schuldeiser die het aandeel van een van de schuldenaars afzonderlijk ontvangt, zonder in de kwijting de hoofdelijkheid of zijn rechten in het algemeen voor te behouden, doet slechts ten aanzien van die schuldenaar afstand van de hoofdelijkheid.
De schuldeiser wordt niet geacht de schuldenaar te ontslaan van de hoofdelijkheid, wanneer hij van hem een som ontvangt gelijk aan zijn aandeel in de schuld, indien de kwijting niet vermeldt dat het voor zijn aandeel is.
Hetzelfde geldt voor het enkel instellen van de eis tegen een van de medeschuldenaars voor zijn aandeel, indien deze schuldenaar in de eis niet heeft berust, of indien daarop geen vonnis van veroordeling is gevolgd.
Art. 1212. De schuldeiser die afzonderlijk en zonder voorbehoud het aandeel ontvangt van een van de medeschuldenaars in de rentetermijnen of de interesten van de schuld, verliest het voordeel van de hoofdelijkheid alleen wat betreft de rentetermijnen of de interesten die vervallen zijn, en niet wat betreft die welke nog moeten vervallen, noch wat betreft het kapitaal, tenzij de afzonderlijke betaling gedurende tien achtereenvolgende jaren is voortgezet.
Art. 1213. De verbintenis die hoofdelijk jegens de schuldeiser is aangegaan, is van rechtswege deelbaar tussen de schuldenaars, die onder elkaar slechts ieder voor zijn aandeel verbonden zijn.
Art. 1214. De medeschuldenaar van een hoofdelijke schuld, die de gehele schuld voldaan heeft, kan van de overige schuldenaars niet méér terugvorderen dan wat ieders aandeel bedraagt.
Indien een van hen onvermogend is, wordt het door zijn onvermogen veroorzaakte verlies naar evenredigheid omgeslagen over al de andere schuldenaars die in staat zijn om te betalen, en degene die de schuld voldaan heeft.
Art. 1215. Ingeval de schuldeiser ten aanzien van een van de schuldenaars afstand gedaan heeft van de hoofdelijke vordering en een of meer van de overige medeschuldenaars onvermogend worden, dan wordt het aandeel van de onvermogenden naar evenredigheid omgeslagen over alle schuldenaars, zelfs over degenen die tevoren door de schuldeiser van de hoofdelijkheid zijn ontslagen.
Art. 1216. Indien de zaak waarvoor de schuld hoofdelijk is aangegaan, slechts een van de hoofdelijke medeschuldenaars aangaat, is deze tot voldoening van de gehele schuld gehouden ten aanzien van de overige medeschuldenaars, die te zijnen opzichte slechts als zijn borgen beschouwd worden.