Wanneer gehuwden geen huwelijkscontract sluiten en dus geen huwelijksstelsel hebben gekozen, heeft het wettelijk stelsel uitwerking vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst. (art. 2.3.12 NBW)
De echtgenoten kunnen in hun huwelijksovereenkomst regelingen opnemen naar goeddunken voor zover zij geen beding opnemen in een huwelijkscontract strijdig met de openbare orde of de goede zeden.
Zo mogen zij geen afwijkende bepalingen opnemen met betrekking tot de regelingen van hun wederzijdse rechten en verplichtingen, noch van de regels met betrekking tot het ouderlijk gezag en voogdij, nog van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen.
In een huwelijkscontract mag er niet louter een verwezen worden naar opgeheven wetgeving.
Het huwelijkscontract mag ook geen bindingen bevatten die de essentie van het gekozen stelsel aantasten.
In het wettelijk stelsel wordt voorzien in een vergoedingssysteem tussen de eigen vermogens van de echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen bij ontbinding van het wettelijk stelsel (artikel 1430 en 1432 tot 1438 Burgerlijk Wetboek) het bestaan van de drie vermogens en de verrekening tussen die vermogens zijn essentieel zoals bevestigd door het Hof van Cassatie.
Zeer vaak wordt in huwelijkscontracten waarin een gemeenschappelijk vermogen is voorzien in een beding voorzien stellende dat de rekeningen die zouden verschuldigd zijn tussen het gemeenschappelijk vermogen en het eigen vermogen van dag tot dag zullen worden vermoed opgesteld en dat bij de ontbinding van het stelsel er geen rekening van vergoeding en terugneming zal worden opgesteld. volgens een arrest van het Hof van Cassatie van 17 september 2007, N. J. W. 170,7 197 met noot, werd gesteld dat een dergelijke regeling enkel kan worden opgenomen als een weerlegbaar vermoeden, waar beide partijen steeds het tegenbewijs hiervan zullen mogen leveren. Een beding in het huwelijkscontract waarbij partijen zouden overeenkomen dat het tegenbewijs van de verrekeningen van dag tot dag zijn opgesteld, niet kan geleverd worden, is derhalve nietig.
Het huwelijksvermogensrecht wordt geregeld in art. 1387 tot 1581 Oud Burgerlijk wetboek.
uittreksel uit het burgerlijk wetboek
TITEL V. - HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1387. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten regelen hun huwelijksovereenkomsten naar goeddunken, mits zij daarin niets bedingen dat strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.
Art. 1388.<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten mogen niet afwijken van de regels die hun wederzijdse rechten en verplichtingen bepalen, noch van de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij noch van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen.
(De echtgenoten kunnen bij huwelijkscontract of bij wijzigingsakte, wanneer op dat tijdstip een van hen één of meer afstammelingen heeft die voortkomen uit een andere relatie van voor hun huwelijk of die geadopteerd werden voor hun huwelijk, of afstammelingen van de geadopteerden, geheel of ten dele, zelfs zonder wederkerigheid, een regeling treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. [1 Deze regeling doet geen afbreuk aan het recht van de ene, om bij testament of bij akte onder de levenden te beschikken ten gunste van de andere. Ze kan in geen geval aan de langstlevende het recht van bewoning ontnemen van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende het gezin tot voornaamste woning diende en het recht van gebruik van het daarin aanwezige huisraad voor een periode van zes maanden vanaf de dag van het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende.]1) <W 2003-04-22/46, art. 5, 013 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
[1 De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing op de overeenkomst bedoeld in het tweede lid.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 7, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1389. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten mogen geen huwelijksvoorwaarden bedingen door eenvoudige verwijzing naar een opgeheven wetgeving (...). Zij kunnen verklaren een van de stelsels aan te nemen, waarin deze titel voorziet. <W 2004-07-16/31, art. 132, 014; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
Art. 1389/1. [1 Wanneer het huwelijksvermogensstelsel eindigt door het overlijden van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen, voor zover deze behoren tot het gemeenschappelijk vermogen of tot het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is :
1° een van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient;
2° het aldaar aanwezige huisraad;
3° de goederen die hij aanwendt voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 8, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1389/2. [1 § 1. Wanneer het huwelijksvermogensstelsel eindigt door echtscheiding op grond van artikel 229, door de scheiding van tafel en bed of door de gerechtelijke scheiding van goederen, kan elk der echtgenoten binnen de vereffeningsprocedure aan de familierechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1389/1 vragen.
§ 2. De rechtbank beslist met inachtneming van de belangen die ieder van de echtgenoten kan laten gelden en rekening houdend met de financiële mogelijkheden van degene die de opleg desgevallend zal moeten betalen.
Behoudens uitzonderlijke omstandigheden, wordt het verzoek ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403, 405, 409, §§ 1 tot 3 en 5 en 422bis van het Strafwetboek of van een poging tot het plegen van een feit bedoeld in de artikelen 375, 393 tot 397, 401, 404 en 409, § 4, van hetzelfde Wetboek, indien de andere echtgenoot door in kracht van gewijsde gegane beslissing uit dien hoofde als dader, mededader of medeplichtige schuldig werd bevonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 9, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1389/3. [1 De echtgenoot die te kwader trouw informatie verzwijgt of valse verklaringen aflegt met betrekking tot de samenstelling of de omvang van de gemeenschap, van de tussen echtgenoten bestaande onverdeeldheden, of, in geval van een stelsel van scheiding van goederen met beding van verrekening, van de verrekenmassa, om hieruit voor zichzelf, ten nadele van de andere echtgenoot, een voordeel te verkrijgen, is schuldig aan heling.
De echtgenoot die schuldig is aan heling verliest zijn aandeel in de geheelde goederen of waarden of wordt, desgevallend, gesanctioneerd ten belope van de geheelde goederen of waarden bij de berekening van de verrekenvordering.
Deze sanctie kan niet worden ingeroepen tegen de echtgenoot die spontaan en tijdig de juiste en volledige informatie verstrekt of zijn valse verklaringen rechtzet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 10, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1390. <W 14-07-1976, art. 2> Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten vormen de regels bepaald in Hoofdstuk II van deze titel, het gemeen recht.
Art. 1391. <W 14-07-1976, art. 2> Het wettelijk of het bedongen huwelijksvermogensstelsel begint te werken vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst.
[1 De notaris voor wie het huwelijkscontract is verleden, doet de bij artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, voorgeschreven inschrijving op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.
Bij gebrek aan voormelde inschrijving kunnen de van het wettelijk stelsel afwijkende bepalingen niet worden tegengeworpen aan derden die, onbekend met het huwelijkscontract, overeenkomsten met de echtgenoten hebben aangegaan.]1
----------
(1)<W 2013-01-14/16, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 1392.<W 14-07-1976, art. 2> Alle huwelijksovereenkomsten [1 en wijzigingen]1 opgemaakt voor de voltrekking van het huwelijk en alle bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel worden vastgesteld bij notariële akte.
----------
(1)<W 2013-12-21/26, art. 78, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2015 (zie W 2013-01-14/16, art. 85, tweede lid) >
Art. 1393.<W 14-07-1976, art. 2> Voordat het huwelijk voltrokken is, mogen in de huwelijksovereenkomsten geen wijzigingen worden aangebracht buiten de tegenwoordigheid en zonder de gelijktijdige toestemming van allen die er partij bij zijn geweest.
[1 Artikel 1395, § 1, is op deze wijzigingen van toepassing. Bij gebreke aan de inschrijving voorzien in artikel 1395, § 1, werken de wijzigingen niet tegen derden, behoudens indien de echtgenoten hen van de wijzigingen op de hoogte hebben gebracht, in de overeenkomsten die ze met hen sluiten.]1
----------
(1)<W 2013-12-21/26, art. 79, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2015 (zie W 2013-01-14/16, art. 85, tweede lid.>
Art. 1394. <W 2008-07-18/44, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008> § 1. De echtgenoten kunnen tijdens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen naar goeddunken en zelfs een ander stelsel aannemen.
§ 2. Indien één van de echtgenoten hierom verzoekt, wordt de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel voorafgegaan door een boedelbeschrijving van alle roerende en onroerende goederen en van de schulden van de echtgenoten.
Een boedelbeschrijving is vereist indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg heeft.
Behoudens het in het tweede lid bedoelde geval, kan de boedelbeschrijving worden opgemaakt op grond van verklaringen, voor zover beide echtgenoten hiermee akkoord gaan.
De boedelbeschrijving wordt vastgesteld bij notariële akte.
Art. 1395.[1 § 1. De notaris voor wie het huwelijkscontract of de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is verleden, doet de bij artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, voorgeschreven inschrijving, op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.
[2 § 1/1. Dezelfde verplichting rust op de notaris voor wie een akte eigendomsverkrijging van een onroerend goed is verleden, waarin overeenkomstig artikel 1452, § 2, een verklaring van anticipatieve inbreng is opgenomen, voor wat die verklaring betreft.]2
§ 2. Tussen echtgenoten hebben de bedongen wijzigingen gevolg vanaf de datum van de wijzigingsakte. Zij hebben slechts gevolg ten aanzien van derden vanaf de inschrijving, bedoeld in artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister, behoudens indien de echtgenoten in hun overeenkomsten met derden dezen van de wijziging op de hoogte hebben gebracht.
§ 3. Een buitenlandse akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel kan, indien zij voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de erkenning ervan in België, worden vermeld op de kant van een akte die door een Belgische notaris is opgesteld en bij die akte worden gevoegd. Deze formaliteit wordt verricht met het oog op de bekendmaking van de wijziging en heeft niet tot gevolg dat deze aan derden kan worden tegengeworpen.]1
----------
(1)<W 2013-01-14/16, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<W 2018-07-22/01, art. 11, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1396.
<Opgeheven bij W 2013-01-14/16, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 1397.<W 14-07-1976, art. 2> (De minderjarige die bekwaam is om een huwelijk aan te gaan, kan toestemmen in alle overeenkomsten die het huwelijkscontract kan bevatten; de daarin door hem gemaakte overeenkomsten en schenkingen zijn geldig, mits hij in het contract is bijgestaan door zijn ouders of één van hen.
Bij ontstentenis van die bijstand, kan voor die overeenkomsten en schenkingen door de [1 familierechtbank]1 machtiging worden verleend.) <W 19-01-1990, art. 37>
De minderjarige is bekwaam om zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met dezelfde bijstand als vereist is voor het sluiten van een huwelijkscontract. (...). <W 2008-07-18/44, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008>
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 90, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1397/1.[1 De beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om een huwelijkscontract af te sluiten, kan een huwelijkscontract aangaan en zijn huwelijksvermogenstelsel wijzigen na hiertoe, op zijn verzoek, te zijn gemachtigd door de vrederechter, op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.
[2 ...]2
In bijzondere gevallen kan de vrederechter de bewindvoerder machtigen alleen op te treden of hem toestaan de beschermde persoon bij te staan. [2 ...]2 Bij het verzoekschrift wordt een kopie gevoegd van de notariële ontwerpakte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/14, art. 137, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 43, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
HOOFDSTUK II. - WETTELIJK STELSEL.
AFDELING I. - VERMOGENS EN WEDERBELEGGING.
Art. 1398. <W 2003-02-13/36? ART. 17, 010; Inwerkingtreding : 01-06-2003> Het wettelijk stelsel berust op het bestaan van drie vermogens : het eigen vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten, zoals die worden omschreven in de hiernavolgende artikelen.
§ 1. BATEN VAN DE EIGEN VERMOGENS.
Art. 1399.<W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van beide echtgenoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament.
Ten aanzien van derden moet het eigendomsrecht van elk der echtgenoten op een goed dat niet van persoonlijke aard is, bij gebreke van boedelbeschrijving of tegen een bezit volgens de bepalingen van artikel 2229, bewezen worden aan de hand van titels met vaste dagtekening, van bescheiden van een openbare dienst of vermeldingen in regelmatig gehouden of opgemaakte registers, bescheiden of borderellen door de wet opgelegd of door het gebruik bekrachtigd.
Tussen de echtgenoten onderling mag het bewijs van eigendom van dezelfde goederen [1 of van schuldvorderingen]1 geleverd worden door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens en zelfs van algemene bekendheid.
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 12, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1400.<W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging en behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding bestaat :
1. [1 het toebehoren van eigen goederen of rechten;]1
2. [1 ...]1
3. de goederen aan een der echtgenoten overgedragen door een van zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, hetzij om te voldoen wat hij hem verschuldigd is, hetzij onder verplichting een schuld van die bloedverwant aan een derde te betalen;
4. het aandeel door een der echtgenoten verkregen in een goed waarvan hij reeds medeëigenaar is;
5. de goederen en rechten die ten gevolge van zaakvervanging in de plaats treden van eigen goederen, alsook de goederen verkregen uit belegging of wederbelegging;
6. [1 de vorderbare netto-afkoopwaarde, op het moment van de ontbinding van het stelsel, verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door één van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten, indien de verzekeringsprestatie niet verschuldigd is bij de ontbinding van het stelsel;]1
7. [1 de verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door één van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten, en die bij de ontbinding van het stelsel ten voordele van die echtgenoot verschuldigd is.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 13, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1401.<W 14-07-1976, art. 2> [1 § 1.]1 Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging :
1. de klederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik;
2. het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht;
3. het recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade;
4. het recht op een pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering, dat een der echtgenoten alleen bezit;
[1 5. de lidmaatschapsrechten verbonden aan vennootschapsaandelen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot zijn ingeschreven, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze aandelen te handelen, voor zover het gaat, hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, of overeenkomsten tussen vennoten, die de overdracht van aandelen beperken, hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder of beheerder uitoefent;]1 <W 01-04-1987, art. 1>
[1 6. het recht op goederen die een echtgenoot exclusief voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf aanwendt, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze beroepsgoederen te handelen, tenzij de echtgenoten samen dat beroep uitoefenen of dat bedrijf uitbaten;
7. het recht op cliënteel, met inbegrip van het recht om als eigenaar van het cliënteel te handelen, tenzij het cliënteel is opgebouwd binnen een beroep dat de echtgenoten samen uitoefenen of een bedrijf dat ze samen uitbaten.]1
[1 § 2. Eveneens eigen zijn :
1. de schadevergoeding uitgekeerd aan een echtgenoot, voor zover deze vergoeding strekt tot herstel van zijn persoonlijke ongeschiktheid, die betrekking heeft op de niet economisch waardeerbare gevolgen van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit in zijn dagelijks leven;
2. de verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door een van de echtgenoten tijdens het stelsel gesloten is, indien ze bij de ontbinding van het stelsel ten voordele van de andere echtgenoot verschuldigd is.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 14, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
§ 2. WEDERBELEGGING.
Art. 1402. <W 14-07-1976, art. 2> Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een der echtgenoten, wanneer deze bij de aankoop van een onroerend goed verklaard heeft dat de aankoop geschiedt om hem tot wederbelegging te dienen en voor meer dan de helft betaald is uit de opbrengst van de vervreemding van een eigen onroerend goed of uit gelden waarvan het eigen karakter behoorlijk is aangetoond.
Art. 1403. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die een onroerend goed verkrijgt door middel van gemeenschappelijke gelden, kan in de akte een verklaring van vervroegde wederbelegging doen. Voor zover de echtgenoot binnen twee jaar na de datum van de akte meer dan de helft terugbetaalt van het bedrag dat uit het gemeenschappelijk vermogen is opgenomen, wordt het verkregene een eigen goed te rekenen van de terugbetaling.
Art. 1404.<W 14-07-1976, art. 2> Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een echtgenoot, wanneer komt vast te staan dat de verkrijging van roerende goederen [1 voor meer dan de helft]1 betaald is uit gelden of uit de opbrengst van de vervreemding van andere goederen waarvan het karakter van eigen goed is aangetoond overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen.
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 15, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
§ 3. BATEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1405.[1 § 1. Gemeenschappelijk zijn :
1. de inkomsten uit de beroepsbezigheden van elk der echtgenoten, alle inkomsten of vergoedingen die ze vervangen of aanvullen, evenals de inkomsten uit openbare of particuliere mandaten; de opzeggingsvergoeding en andere uitkeringen waarop een echtgenoot wegens beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst gerechtigd is, voor het deel daarvan dat overeenstemt met de opzeggingstermijn die tijdens het stelsel loopt;
2. de vruchten, inkomsten, interesten van hun eigen goederen;
3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
4. de schadevergoeding uitgekeerd aan een echtgenoot, voor zover deze vergoeding strekt tot herstel van zijn huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel;
5. de vermogenswaarde van de vennootschapsaandelen bedoeld in artikel 1401, § 1, 5;
6. de vermogenswaarde van de beroepsgoederen die door een van de echtgenoten met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, als het recht op die beroepsgoederen eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 6;
7. de economische waarde van het cliënteel dat tijdens het stelsel door een van de echtgenoten in de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf is opgebouwd, als het recht op dat cliënteel eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 7;
8. de verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door een van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten en tijdens het stelsel aan een van hen verschuldigd is. Indien de prestatie als kapitaal wordt uitbetaald, is het volledige bedrag ervan gemeenschappelijk. Indien de prestatie als rente wordt uitbetaald, zijn zowel de rentebedragen die tijdens het stelsel zijn uitbetaald als de reserve die overeenstemt met de na de ontbinding van het stelsel nog verschuldigde rentes, gemeenschappelijk.
§ 2. Gemeenschappelijk zijn ook alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 16, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
§ 4. LASTEN VAN DE EIGEN VERMOGENS EN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1406.<W 14-07-1976, art. 2> De schulden van de echtgenoten die dagtekenen van voor het [1 stelsel]1 en de schulden ten laste van erfenissen en giften die hun toevallen tijdens het [1 stelsel]1, blijven eigen schulden.
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 17, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1407. <W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn :
- de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het uitsluitend belang van zijn eigen vermogen;
- de schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door een der echtgenoten gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen;
- de schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is krachtens artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging;
- de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of uit een onrechtmatige daad begaan door een der echtgenoten.
Art. 1408. <W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijk zijn :
- de schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk;
- de schulden aangegaan door een der echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen;
- de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen;
- de schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan een van hen gedaan onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
- de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;
- de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten;
- de schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.
AFDELING II. - RECHTEN VAN DE SCHULDEISERS.
Art. 1409. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de navolgende artikelen kan een eigen schuld van een der echtgenoten slechts verhaald worden op diens eigen vermogen en inkomsten.
Art. 1410. <W 14-07-1976, art. 2> De schulden die krachtens artikel 1406 eigen zijn aan een der echtgenoten, kunnen worden verhaald op het gemeenschappelijk vermogen, in zoverre het verrijkt is door opneming van eigen goederen van de schuldenaar.
Het bewijs van de verrijking, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.
Art. 1411. <W 14-07-1976, art. 2> Schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is met toepassing van artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging, kunnen op het gemeenschappelijk vermogen niet worden verhaald dan in zoverre het uit dat beroep of die handelingen voordeel heeft getrokken.
Het bewijs van het voordeel, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.
Art. 1412. <W 14-07-1976, art. 2> Dezelfde regels gelden voor de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling van een der echtgenoten of uit een onrechtmatige daad door hem begaan.
Indien het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar ontoereikend is, kunnen deze schulden bovendien op het gemeenschappelijk vermogen worden verhaald ten belope van de helft van zijn netto-baten.
Art. 1413. <W 14-07-1976, art. 2> Een schuld aangegaan door de twee echtgenoten, zelfs in verschillende hoedanigheid, kan zowel verhaald worden op het eigen vermogen van ieder van hen als op het gemeenschappelijk vermogen.
Art. 1414. <W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijke schulden kunnen zowel verhaald worden op het eigen vermogen van elk der echtgenoten als op het gemeenschappelijk vermogen.
Op het eigen vermogen van de niet-contracterende echtgenoot mogen echter niet worden verhaald :
1. de schulden door een der echtgenoten aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, wanneer zij lasten meebrengen die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn;
2. de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;
3. de schulden door een der echtgenoten aangegaan bij de uitoefening van zijn beroep;
4. de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten.
AFDELING III. - BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1415. <W 14-07-1976, art. 2> Het bestuur omvat alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking.
De echtgenoten besturen het gemeenschappelijk vermogen in het belang van het gezin, naar de navolgende regels.
Art. 1416. <W 14-07-1976, art. 2> Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd door de ene of door de andere echtgenoot die de bestuursbevoegdheden alleen kan uitoefenen, onder gehoudenheid voor ieder van hen om de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen.
Art. 1417.De echtgenoot die een beroep uitoefent, verricht alle [1 bestuurshandelingen die voor deze uitoefening verantwoord zijn]1 alleen.
Wanneer beide echtgenoten samen een zelfde beroep uitoefenen, is beider medewerking vereist voor alle handelingen behalve die van beheer.
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 18, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1418. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd het bepaalde in artikel 1417, is de toestemming van beide echtgenoten vereist om :
1. a) voor hypotheek vatbare goederen te verkrijgen, te vervreemden of met zakelijke rechten te bezwaren;
b) een handelszaak of enig bedrijf te verkrijgen, over te dragen of in pand te geven;
c) een huurovereenkomst voor langer dan negen jaar te sluiten, te vernieuwen of op te zeggen en een handelshuur of pachtovereenkomst toe te staan.
2. a) een hypothecaire schuldvordering over te dragen of in pand te geven;
b) de prijs van een vervreemd onroerend goed of de terugbetaling van een hypothecaire schuldvordering in ontvangst te nemen en opheffing te verlenen van hypothecaire inschrijvingen;
c) een legaat of een schenking te aanvaarden of te verwerpen, wanneer bedongen is dat de vermaakte of geschonken goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
d) een lening aan te gaan;
e) (een kredietovereenkomst, bedoeld door de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet te sluiten), behalve wanneer die handelingen noodzakelijk zijn voor de huishouding of de opvoeding van de kinderen. <W 2003-03-24/40, art. 75, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
Art. 1419.<W 14-07-1976, art. 2> De ene echtgenoot kan zonder de toestemming van de andere niet onder de levenden beschikken om niet over goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 19, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1420.<W 14-07-1976, art. 2> Indien een echtgenoot zonder wettige reden weigert toestemming te geven of indien hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, kan de andere echtgenoot zich door de [1 familierechtbank]1 laten machtigen om een van de handelingen genoemd in de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419, alleen te verrichten.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 91, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1421.<W 14-07-1976, art. 2> Iedere echtgenoot kan aan de [1 familierechtbank]1 vragen dat aan de andere echtgenoot verbod wordt opgelegd om enige bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan schaden.
De [1 rechtbank]1 kan machtiging verlenen tot het verrichten van die daad of aan [1 haar]1 machtiging bepaalde voorwaarden verbinden.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 92, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1422.<W 14-07-1976, art. 2> Op verzoek van een der echtgenoten die bewijst dat hij een wettig belang heeft en onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden, kan de [1 familierechtbank]1 elke handeling nietig verklaren, die de andere echtgenoot heeft verricht :
1° in strijd met de bepalingen van de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419; de nietigverklaring van de handelingen genoemd in artikel 1418, 2. onderstelt bovendien een benadeling;
2° in strijd met een verbod of met de voorwaarden die de rechter heeft gesteld;
3° met bedrieglijke benadeling van de rechten van de eiser.
Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 93, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1423. <W 14-07-1976, art. 2> De vordering tot nietigverklaring moet op straffe van verval worden ingediend binnen een jaar na de dag waarop de handeling van de andere echtgenoot ter kennis is gekomen van de eiser, en uiterlijk voor de definitieve vereffening van het stelsel.
Indien de echtgenoot overlijdt voordat het verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.
Art. 1424. <W 14-07-1976, art. 2> De legaten die een der echtgenoten maakt van het geheel of een deel van het gemeenschappelijk vermogen, mogen zijn aandeel in dat vermogen niet te boven gaan.
Heeft het legaat betrekking op bepaalde goederen, dan kan de legataris ze alleen dan in natura opeisen wanneer die goederen, ten gevolge van de verdeling, toevallen aan de erfgenamen van de erflater; in het tegenovergestelde geval heeft de legataris ten laste van de nalatenschap van de erflater recht op de waarde van de vermaakte goederen, behoudens inkorting in beide gevallen indien daartoe grond bestaat.
AFDELING IV. - BESTUUR VAN HET EIGEN VERMOGEN.
Art. 1425. Iedere echtgenoot bestuurt zijn eigen vermogen alleen, onverminderd het bepaalde in artikel 215, eerste lid.
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING VOOR HET BESTUUR VAN DE EIGEN VERMOGENS EN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1426.<W 14-07-1976, art. 2> § 1. Indien een der echtgenoten blijk geeft van ongeschiktheid in het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen zowel als van zijn eigen vermogen of de belangen van het gezin in gevaar brengt, kan de andere echtgenoot vorderen dat de bestuursbevoegdheden hem geheel of gedeeltelijk worden ontnomen.
De [3 familierechtbank]3 kan dat bestuur opdragen, hetzij aan de eiser, hetzij aan een derde, die zij aanwijst.
Die beslissing kan worden herroepen, indien de redenen waarop zij gegrond was, komen te vervallen.
§ 2. [4 De griffier van het rechtscollege dat een rechterlijke beslissing heeft uitgesproken waarbij aan een van de echtgenoten zijn bestuursbevoegdheden worden ontnomen of teruggeven, stelt, wanneer deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, het centraal huwelijksovereenkomstenregister hiervan in kennis overeenkomstig artikel 4 van de wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister.]4
§ 3. Indien de echtgenoot aan wie het bestuur onttrokken of teruggegeven wordt, koopman is, geeft de griffier daarvan bericht aan [1 de Kruispuntbank van Ondernemingen]1.
§ 4. [2 [5 Artikel 1250]5 van het Gerechtelijk Wetboek ]2 is mede van toepassing.
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 15, 022; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2013-03-17/14, art. 138, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(3)<W 2013-07-30/23, art. 94, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<W 2018-06-18/03, art. 69, 041; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
(5)<W 2018-12-21/09, art. 44, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
AFDELING V. - ONTBINDING VAN HET WETTELIJK STELSEL.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1427. <W 14-07-1976, art. 2> Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door :
1° het overlijden van een der echtgenoten;
2° de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed;
3° de gerechtelijke scheiding van goederen;
4° de overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel.
Art. 1428.<W 14-07-1976, art. 2> In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van een der echtgenoten, door gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), zijn de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden. <W 2007-04-27/00, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(Deze beschrijving, waarvan de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, mag onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee instemmen en ingeval er minderjarigen of [1 beschermde personen die krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard om goederen te vervreemden]1, wanneer de vrederechter aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt.) <W 2001-04-29/39, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Zij moet opgemaakt worden binnen drie maanden na het overlijden, de [2melding]2 van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed [2 op de huwelijksakte]2 of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel uit de beslissing die de scheiding van goederen uitspreekt.
Bij gebreke van een boedelbeschrijving binnen die termijn kan elke belanghebbende partij de omvang van het gemeenschappelijk vermogen bewijzen door alle wettelijke middelen, zelfs de algemene bekendheid.
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 139, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-06-18/03, art. 69/1, 041; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art. 1429.[1 De ontbinding van het wettelijk stelsel door de overgang naar een gerechtelijke scheiding van goederen of door de conventionele overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel, leidt tot verval van overlevingsrechten die als huwelijksvoordelen zijn toegekend. De begunstiging door een contractuele erfstelling blijft evenwel behouden, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen.]1
----------
(1)<W 2012-12-10/14, art. 38, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 1429bis.[1 § 1. Indien de langstlevende echtgenoot onwaardig is om van de overleden echtgenoot te erven, verliest hij ook alle voordelen die hij uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen had kunnen verkrijgen. Hij blijft evenwel gerechtigd op de helft van [2 hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten]2, tenzij hem door de huwelijksovereenkomst een kleiner aandeel toekomt, dat hij in dat geval behoudt.
§ 2. De bepalingen inzake onwaardigheid om te erven zijn van overeenkomstige toepassing op de onwaardigheid om huwelijksvoordelen te verkrijgen of te behouden. Dit is eveneens het geval indien de langstlevende echtgenoot uit de nalatenschap van de overleden echtgenoot gesloten is, hetzij door een ontervend beding, hetzij door een beslissing tot uitsluiting of tot verval van zijn erfrecht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-10/14, art. 39, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
(2)<W 2018-07-22/01, art. 20, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1430.<W 14-07-1976, art. 2> [1 § 1.]1 De ontbinding van het stelsel heeft vereffening en verdeling ten gevolge.
Vooraf wordt voor elke echtgenoot een rekening opgemaakt van de vergoedingen tussen het gemeenschappelijk vermogen en zijn eigen vermogen.
Vervolgens wordt overgegaan tot de verrekening van de lasten en de verdeling van de netto-baten.
De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de verdeling en veiling en die van het Burgerlijk Wetboek betreffende de verdeling van nalatenschappen zijn van overeenkomstige toepassing.
[1 § 2. Voor de volgende goederen wordt in de te verdelen massa de waarde op het tijdstip van ontbinding van het stelsel, en niet op het tijdstip van verdeling opgenomen :
1° de vermogenswaarde van de vennootschapsaandelen bedoeld in artikel 1401, § 1, 5;
2° de vermogenswaarde van de beroepsgoederen die door een van de echtgenoten met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, als het recht op die beroepsgoederen eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 6;
3° de economische waarde van het cliënteel dat tijdens het stelsel door een van de echtgenoten in de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf is opgebouwd, als het recht op dat cliënteel eigen is krachtens artikel 1401, § 1, 7.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 21, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1431. <W 14-07-1976, art. 2> De erfgenamen en erfopvolgers van de echtgenoten hebben dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen als de echtgenoot die zij vertegenwoordigen.
§ 2. VERGOEDINGSREKENINGEN.
Art. 1432.<W 14-07-1976, art. 2> Elk der echtgenoten is vergoeding verschuldigd ten belope van de bedragen die hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen schuld te voldoen en, in het algemeen, telkens als hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen.
[1 De echtgenoot die zijn beroep uitoefent binnen een vennootschap waarvan de aandelen hem eigen zijn, is aan het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd voor de nettoberoepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 22, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1433. <W 14-07-1976, art. 2> Aan het gemeenschappelijk vermogen is eveneens vergoeding verschuldigd ten belope van de schade die het heeft geleden wegens een van de handelingen bedoeld in artikel 1422, indien die schade niet geheel is hersteld door de nietigverklaring van de handeling of indien de nietigverklaring niet is gevraagd of verkregen.
Art. 1434. <W 14-07-1976, art. 2> Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd ten belope van de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten.
Art. 1435. <W 14-07-1976, art. 2> De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed.
Art. 1436. <W 14-07-1976, art. 2> Het recht op vergoeding kan door alle middelen worden bewezen.
De vergoedingen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag van de ontbinding van het stelsel.
Art. 1437. <W 14-07-1976, art. 2> De vergoedingen door een der echtgenoten verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen en de vergoedingen die het gemeenschappelijk vermogen hem verschuldigd is, doen elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.
Art. 1438. <W 14-07-1976, art. 2> Indien beide echtgenoten vergoedingen te vorderen hebben of verschuldigd zijn, doen hun wederzijdse vorderingen en schulden elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.
Alleen de echtgenoot die de grootste vordering of schuld heeft, zal nog een vergoeding te vorderen of te voldoen hebben ten belope van het verschil tussen de wederzijdse vorderingen of schulden.
§ 3. VERREKENING VAN DE LASTEN.
Art. 1439. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de rechten van de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, moeten de gemeenschappelijke schulden die overeenkomstig artikel 1414 verhaalbaar zijn op de drie vermogens, worden voldaan vóór de schulden die alleen verhaalbaar zijn op het gemeenschappelijk vermogen en op het vermogen van een der echtgenoten.
Art. 1440.<W 14-07-1976, art. 2> Elk der echtgenoten staat met al zijn goederen in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling.
Evenwel zal iedere echtgenoot, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het [1 stelsel]1 niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 23, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1441. <W 14-07-1976, art. 2> Voor zover in de akte van verdeling niet anders is bepaald, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt, de helft van hetgeen hij betaald heeft, op de andere echtgenoot verhalen.
§ 4. VERREKENING VAN DE VERGOEDINGEN.
Art. 1442.<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die nog vergoeding te vorderen heeft, kan met instemming van de andere echtgenoot of, bij gebreke daarvan, met machtiging [1 van de familierechtbank]1, ten belope van hetgeen hem verschuldigd is, bij de verdeling gemeenschappelijke goederen voorafnemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank.
Deze voorafneming mag geen afbreuk doen aan de rechten van toewijzing die de andere echtgenoot bezit op grond van de [2 artikelen 1389/1 en 1389/2]2.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 95, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2018-07-22/01, art. 24, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1443.<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die nog vergoeding verschuldigd is, voldoet die in geld, tenzij de andere echtgenoot bereid is om bij de verdeling tot het passende beloop gemeenschappelijke goederen vooraf te nemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de [1 familierechtbank]1.
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 96, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1444. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die zijn vergoeding niet geheel heeft kunnen verhalen op het gemeenschappelijk vermogen, wordt schuldeiser van de andere echtgenoot ten belope van de helft van hetgeen hij niet ontvangen heeft.
§ 5. VERDELING.
Art. 1445. <W 14-07-1976, art. 2> Indien er een batig saldo is, wordt dit bij helften verdeeld.
Art. 1446.
<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 25, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1447.
<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 26, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1448.
<Opgeheven bij W 2018-07-22/01, art. 27, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1449. <W 14-07-1976, art. 2> Tenzij anders is bedongen, draagt iedere echtgenoot voor de helft bij in de kosten van vereffening en verdeling.
§ 6. SCHULDEN TUSSEN ECHTGENOTEN.
Art. 1450. <W 14-07-1976, art. 2> Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de andere kunnen tijdens het wettelijk stelsel alleen verhaald worden op de eigen goederen van de schuldenaar.
Deze schuldvorderingen brengen van rechtswege interest op, te rekenen van de dag van de ontbinding van het stelsel.
HOOFDSTUK III. - OVEREENKOMSTEN DIE HET WETTELIJK STELSEL KUNNEN WIJZIGEN.
Art. 1451. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, mogen niet afwijken van de regels van het wettelijk stelsel die betrekking hebben op het bestuur over het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 1388 en 1389 kunnen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen in het wettelijk stelsel.
Zij kunnen met name overeenkomen :
- dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten;
- dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn;
- dat een van de echtgenoten recht zal hebben op een vooruitneming;
- dat in geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van een der echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke delen zal worden verdeeld of geheel aan een der echtgenoten zal verblijven.
Zij blijven onderworpen aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt.
§ 1. BEDINGEN TOT UITBREIDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BATEN.
Art. 1452.<W 14-07-1976, art. 2> [1 § 1.]1 Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de tegenwoordige en toekomstige roerende of onroerende goederen, bedoeld in artikel 1399, geheel of ten dele tot het gemeenschappelijk vermogen zullen behoren.
[1 ...]1
[1 § 2. Toekomstige echtgenoten die, voor het aangaan van het huwelijk, de volle eigendom van een onroerend goed verkrijgen, kunnen, voor zover zij ten gevolge van die verkrijging exclusief en ten belope van gelijke delen onverdeelde eigenaren zijn van dit goed, in de akte van eigendomsverkrijging een verklaring van anticipatieve inbreng opnemen. Door het louter feit van hun huwelijk, zal dit onroerend goed dan tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, alsof ze de inbreng in hun huwelijksovereenkomst hadden bedongen.
De echtgenoten kunnen in hun huwelijksovereenkomst afwijken van het eerste lid.
§ 3. De schulden die open staan op het ogenblik van de inbreng en die door de echtgenoot inbrenger werden aangegaan om de ingebrachte goederen te verkrijgen, te verbeteren of in stand te houden, komen ten laste van het gemeenschappelijk vermogen, behoudens andersluidende overeenkomst.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 28, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1453. <W 14-07-1976, art. 2> Komen de echtgenoten overeen dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn, dan brengen zij al hun tegenwoordige en toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van die welke van persoonlijke aard zijn en van de rechten die uitsluitend aan de persoon verbonden zijn.
De algehele gemeenschap is gehouden tot al hun schulden.
Art. 1454. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die slechts een of meer bepaalde goederen, waarvan de waarde voor elk van hen in het contract wordt vermeld, in het gemeenschappelijk vermogen brengt, kan zijn inbreng beperken tot een bepaald bedrag.
Bij de ontbinding van het stelsel is het gemeenschappelijk vermogen hem vergoeding verschuldigd ten bedrage van het verschil tussen de waarde van de aldus in het gemeenschappelijk vermogen gevallen goederen ten tijde van de inbreng en de som ten belope waarvan die goederen zijn ingebracht.
Art. 1455.<W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die bepaalde goederen in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht, kan bij de verdeling de nog in natura aanwezige goederen terugnemen, mits hij ze op zijn aandeel toerekent naar hun waarde ten tijde van de verdeling. [1 Deze bepaling is niet van toepassing op goederen die door beide echtgenoten gezamenlijk zijn ingebracht.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 29, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1456. <W 14-07-1976, art. 2> Tenzij in het huwelijkscontract anders is bedongen, behoudt de echtgenoot die een deel van zijn tegenwoordige of toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen brengt, maar ze niet afzonderlijk aanwijst, over die goederen de bestuursbevoegdheid die artikel 1425 hem toekent.
§ 2. VOORUITMAKING.
Art. 1457. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, het recht zal hebben om vóór de verdeling, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen vooraf te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen.
Art. 1458. <W 14-07-1976, art. 2> Vooruitmaking wordt niet beschouwd als een schenking maar als een huwelijksovereenkomst.
Zij wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van de helft, indien zij tegenwoordige of toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.
Art. 1459.
<Opgeheven bij W 2012-12-10/14, art. 40, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 1460. <W 14-07-1976, art. 2> Vooruitgemaakte goederen kunnen in beslag worden genomen voor de betaling van gemeenschappelijke schulden, behoudens verhaal van de begunstigde echtgenoot, wanneer het goederen in natura betreft, op de rest van het gemeenschappelijk vermogen.
Zodanig verhaal is eveneens mogelijk in geval van vervreemding door een der echtgenoten van een goed dat in natura vooruitgemaakt is.
§ 3. BEDINGEN DIE AFWIJKEN VAN DE REGELS DER GELIJKE VERDELING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.
Art. 1461. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, zal ontvangen.
Art. 1462. <W 14-07-1976, art. 2> Indien de echtgenoten bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ongelijke aandelen verkrijgen, zijn zij tot de betaling van de gemeenschappelijke schulden gehouden naar evenredigheid van hun aandeel in de baten, onverminderd de toepassing van artikel 1440.
Art. 1463. <W 14-07-1976, art. 2> Indien de akte van verdeling niet anders bepaalt, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt boven het aandeel dat hij krachtens de vorige artikelen te dragen heeft, het meerdere op de andere echtgenoot verhalen.
Art. 1464. _ <W 14-07-1976, art. 2> Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen worden niet beschouwd als schenkingen, maar als huwelijksvoorwaarden.
Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.
§ 4. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING.
Art. 1465.<W 14-07-1976, art. 2> Ingeval er kinderen zijn (die niet gemeenschappelijk zijn), blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn die ongelijk, wordt echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen (die niet gemeenschappelijk zijn) worden benadeeld. <W 2007-05-10/61, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 13-08-2007>
[1 Een kind van een van de echtgenoten dat gewoon of ten volle is geadopteerd door de andere echtgenoot, wordt beschouwd als een gemeenschappelijk kind.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 30, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
HOOFDSTUK IV. - SCHEIDING VAN GOEDEREN.
AFDELING I. - BEDONGEN SCHEIDING VAN GOEDEREN.
Art. 1466.<W 14-07-1976, art. 2> Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract bedingen dat zij gescheiden van goederen zullen zijn, bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen, onverminderd de toepassing van [1 de bepalingen betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen]1; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed.
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 31, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1467.[1 Het bewijs van de eigendom van een goed of een schuldvordering wordt tussen echtgenoten zowel als ten aanzien van derden geleverd volgens de regels van artikel 1399, tweede en derde lid.
Roerende goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigendom zijn van een der echtgenoten, worden beschouwd als onverdeeld tussen de echtgenoten.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 32, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1468.[1 Onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1, en onder voorbehoud van andersluidende overeenkomsten, kan elk der echtgenoten te allen tijde verdeling vorderen van al hun onverdeelde goederen of een deel ervan.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 33, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469.[1 § 1. Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen kunnen aan dit stelsel alle bedingen toevoegen die met dat stelsel verenigbaar zijn.
Zij kunnen onder meer bedingen toevoegen met betrekking tot de bewijsvoering, tussen hen, van exclusief eigendomsrecht, met betrekking tot het bewijs van vorderingen die de ene tegen de andere kan inroepen, en bedingen ter nadere regeling van enige onverdeeldheid of doelvermogen die tussen hen zou bestaan.
Zij kunnen ook bedingen opnemen die ertoe strekken een verrekening tussen hun vermogens te verwezenlijken, met name door toevoeging van een beding van verrekening van aanwinsten.
De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 2. Echtgenoten die een beding van verrekening van aanwinsten hebben opgenomen, zijn onderworpen aan de artikelen 1469/1 tot 1469/13. Het aanvangsvermogen, het eindvermogen, de verrekenvordering en de betaling daarvan worden overeenkomstig die artikelen bepaald.
Echtgenoten kunnen bij huwelijksovereenkomst afwijken van het bepaalde in het eerste lid en zelf de verrekenmassa, verrekensleutel, het verrekentijdstip en de verrekenmodaliteiten overeenkomen.
§ 3. De notaris vermeldt uitdrukkelijk in de huwelijksovereenkomst dat hij ieder van de echtgenoten heeft gewezen op de juridische gevolgen van het opnemen of niet opnemen van een beding van verrekening van aanwinsten.]1
----------
(1)<W 2018-07-22/01, art. 34, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/1. [1 In een stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten worden de aanwinsten gevormd door het verschil tussen het eindvermogen van een echtgenoot en zijn aanvangsvermogen.
Bij de ontbinding van het huwelijksstelsel blijkt de verrekenvordering uit de vergelijking tussen de aanwinsten van beide echtgenoten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 35, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/2. [1 § 1. Het aanvangsvermogen is het vermogen van ieder van de echtgenoten op de datum waarop het huwelijksstelsel uitwerking krijgt. De schulden worden in het aanvangsvermogen in aanmerking genomen, zelfs al overschrijden zij het bedrag van het actief.
§ 2. De goederen en rechten die ieder van de echtgenoten later verkrijgt door schenking, erfenis of testament en deze bedoeld in artikel 1401, § 1, 1°, en § 2, worden in het aanvangsvermogen opgenomen. De schulden bedoeld in de artikelen 1406 en 1407 worden in het aanvangsvermogen in aanmerking genomen, zelfs al overschrijden zij het bedrag van het actief.
§ 3. Tot het aanvangsvermogen worden niet gerekend :
1° de vruchten van de goederen die tot dat vermogen behoren;
2° de goederen van het aanvangsvermogen die een echtgenoot tijdens het huwelijksstelsel aan één van zijn bloedverwanten in rechte lijn heeft gegeven.
§ 4. Bij het sluiten van het huwelijkscontract maken de echtgenoten een beschrijving op van hun respectieve aanvangsvermogen. Indien die beschrijving door beide echtgenoten is ondertekend, wordt zij geacht juist te zijn.
§ 5. Indien geen beschrijving werd opgemaakt, wordt het aanvangsvermogen geacht nul te zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 36, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/3. [1 § 1. Het aanvangsvermogen wordt als volgt geschat :
1° de op datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt bestaande goederen worden op die datum geschat;
2° de goederen die na de datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt, worden verkregen en die, krachtens artikel 1469/2, § 2, tot het aanvangsvermogen behoren, worden op de datum van hun verkrijging geschat.
§ 2. De onroerende goederen en de onroerende zakelijke rechten van het aanvangsvermogen, andere dan vruchtgebruik en recht van gebruik en bewoning, worden op de datum van de ontbinding van het stelsel geschat. Indien die goederen tijdens het huwelijk zijn overgedragen of vervangen, wordt de waarde in aanmerking genomen op de datum van overdracht of vervanging. De tijdens het huwelijk ondernomen wijzigingen aan de toestand van die goederen, worden niet in aanmerking genomen voor de raming van het aanvangsvermogen.
§ 3. Indien de goederen worden geraamd op een datum die de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel voorafgaat, dan wordt hun overeenkomstig paragrafen 1 en 2 bepaalde waarde, aangepast volgens de wijziging van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen.
§ 4. De paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op de schatting van schulden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 37, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/4. [1 § 1. Het eindvermogen is samengesteld uit de goederen die de echtgenoot op de datum van ontbinding van het stelsel toebehoren. De schulden worden in aanmerking genomen, zelfs als zij het bedrag van het actief overschrijden.
§ 2. Aan dat eindvermogen wordt de waarde toegevoegd van de goederen die een echtgenoot :
1° heeft geschonken, behalve indien :
a) de schenking niet overdreven was, gelet op de levenswijze van de echtgenoten of;
b) de schenking betrekking heeft op een goed van het aanvangsvermogen dat aan bloedverwanten in rechte lijn werd geschonken. De meerwaarde ten gevolge van de verbeteringen die tijdens de duur van het huwelijksstelsel werd aangebracht, met gelden die niet van het aanvangsvermogen afhangen, wordt echter aan het eindvermogen toegevoegd;
2° heeft overgedragen met oogmerk om de andere echtgenoot te benadelen of;
3° heeft verkwist.
Die bepalingen zijn niet van toepassing indien de schenking, de bedrieglijke vervreemding of de verkwisting meer dan tien jaar voor de ontbinding van het huwelijksstelsel plaatsvond, of indien de andere echtgenoot ermee heeft ingestemd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 38, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/5. [1 § 1. Het eindvermogen wordt zowel voor het actief als voor het passief geschat op de datum van ontbinding van het huwelijksstelsel.
§ 2. De waarde van de goederen bedoeld in artikel 1469/4, § 2, wordt bepaald op de datum van de schenking, van de bedrieglijke vervreemding of van de verkwisting. De meerwaarde bedoeld in artikel 1469/4, § 2, eerste lid, 1°, b) wordt geschat op de datum van de schenking van het goed.
§ 3. De in paragraaf 2 vermelde waarden worden aangepast volgens de wijziging van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 39, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/6. [1 § 1. Indien bij ontbinding van het huwelijksstelsel de aanwinsten van een van de echtgenoten die van de andere overschrijden, dan kan deze laatste tegen zijn echtgenoot een verrekenvordering gelijk aan de helft van dat verschil doen gelden.
§ 2. De verrekenvordering wordt in geld betaald. De rechtbank kan echter op verzoek van de ene of van de andere echtgenoot beslissen dat, met het oog op die betaling, goederen van de schuldenaar aan de schuldeiser worden overgedragen, indien dit met het billijkheidbeginsel overeenstemt.
§ 3. Na de ontbinding van het huwelijksstelsel is de verrekenvordering wegens overlijden vererfbaar en onder levenden overdraagbaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 40, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/7. [1 Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden, of indien het huwelijksstelsel door een andere gerechtelijke beslissing is ontbonden, wordt de verrekenvordering bepaald volgens de samenstelling en de waarde van het vermogen van de echtgenoten op het tijdstip waarop de vordering in rechte is ingediend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 41, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/8. [1 De verrekenvordering is beperkt tot de helft van de waarde van het vermogen van de schuldplichtige echtgenoot, zoals dat vermogen is na aftrek van de schulden op de datum die voor de bepaling van het bedrag ervan in aanmerking komt.
De beperking van de verrekenvordering wordt verhoogd met de helft van het bedrag dat aan het eindvermogen wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1469/4, § 2, met uitzondering van het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, b), van diezelfde paragraaf.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 42, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/9. [1 Het recht op de verrekenvordering verjaart na drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de echtgenoot kennis heeft van de ontbinding van het huwelijksstelsel, en uiterlijk tien jaar na de ontbinding van het stelsel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 43, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/10. [1 § 1. Na de ontbinding van het huwelijksstelsel moet iedere echtgenoot aan de andere alle informatie verschaffen over de samenstelling van zijn aanvangs- en eindvermogen. Hij moet op verzoek bewijsdocumenten voorleggen. Ieder van de echtgenoten kan eisen dat een volledige en waarheidsgetrouwe beschrijving wordt opgemaakt. Op zijn verzoek moet hij voor die beschrijving worden opgeroepen. Hij mag bovendien eisen dat die beschrijving op zijn kosten door een notaris wordt opgemaakt.
§ 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing wanneer een van de echtgenoten de ontbinding van het huwelijk of de vervroegde uitbetaling van de verrekenvordering heeft geëist.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 44, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/11. [1 § 1. Indien de onmiddellijke betaling van de verrekenvordering de schuldenaar onbillijk belast, met name als hij verplicht zou worden een goed af te staan dat hij nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan de rechtbank hem, op zijn verzoek, uitstel voor die betaling verlenen.
§ 2. De vordering waarvan de betaling wordt uitgesteld, brengt intrest op.
§ 3. De rechtbank kan, op verzoek van de schuldeiser, de schuldenaar verplichten zekerheden te stellen, waarvan hij de aard en het bedrag naar billijkheid bepaalt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 45, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/12. [1 § 1. Indien een echtgenoot door het bestuur van zijn vermogen de rechten van de andere met betrekking tot de berekening van de verrekenvordering in gevaar brengt, kan deze laatste de vervroegde uitkering van de verrekenvordering eisen. Dat is met name zo in de gevallen die leiden tot de fictieve toevoeging bedoeld in artikel 1469/4, § 2.
§ 2. Vanaf de definitieve beslissing die de vraag inwilligt, zijn de echtgenoten aan het stelsel van scheiding van goederen onderworpen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 46, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1469/13. [1 De beschrijving bedoeld in de artikelen 1469/2 en 1469/10 kan voor de notaris of onderhands worden opgemaakt. De notariële beschrijving kan worden opgemaakt op grond van verklaringen, voor zover beide echtgenoten hiermee akkoord gaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 47, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
AFDELING II. - GERECHTELIJKE SCHEIDING VAN GOEDEREN.
Art. 1470. <W 14-07-1976, art. 2> Een der echtgenoten of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan scheiding van goederen in rechte vorderen, wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt.
Art. 1471. <W 14-07-1976, art. 2> De schuldeisers van een van beide echtgenoten kunnen geen scheiding van goederen vorderen.
Zij kunnen tussenkomen in het geding.
Art. 1472. <W 14-07-1976, art. 2> De gerechtelijke scheiding van goederen werkt terug, wat haar gevolgen betreft, tot op de dag van de eis, zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden.
Art. 1473. <W 14-07-1976, art. 2> De beslissing waarbij de scheiding van goederen wordt uitgesproken, heeft generlei gevolg indien de staat van vereffening van het vorige stelsel niet bij authentieke akte is opgemaakt binnen een jaar na de bekendmaking van een uittreksel uit de beslissing in het Belgisch Staatsblad.
De termijn kan op verzoekschrift worden verlengd door de rechter die de scheiding van goederen heeft uitgesproken.
Art. 1474. <W 14-07-1976, art. 2> De schuldeisers van de echtgenoten kunnen verzet doen tegen vereffening buiten hun aanwezigheid en daarin op hun kosten tussenkomen.
Bovendien kunnen zij, binnen een termijn van zes maanden te rekenen van het verstrijken van de termijn gesteld in het vorige artikel, opkomen tegen de vereffening, wanneer deze met bedrieglijke benadeling van hun rechten is geschied.
AFDELING III. [1 - Rechterlijke billijkheidscorrectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 48, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1474/1. [1 § 1. Onverminderd paragraaf 2, kan de familierechtbank, wanneer het huwelijk ontbonden is door echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting van het huwelijk tussen de echtgenoten, aan de benadeelde echtgenoot, op zijn verzoek, een vergoeding ten laste van de andere echtgenoot toekennen op voorwaarde dat de omstandigheden sedert het sluiten van de huwelijksovereenkomst van scheiding van goederen of sedert de dag van de eis tot gerechtelijke scheiding van goederen onvoorzien en ongunstig gewijzigd zijn, waardoor het gekozen stelsel, rekening houdend met de vermogensrechtelijke situatie van beide echtgenoten, tot manifest onbillijke gevolgen ten nadele van de verzoekende echtgenoot zou leiden.
De toe te kennen vergoeding remedieert deze manifest onbillijke gevolgen en kan niet hoger liggen dan één derde van de nettowaarde van de samengevoegde aanwinsten van de echtgenoten op het tijdstip van ontbinding van hun huwelijk, waarvan vervolgens de nettowaarde van de persoonlijke aanwinsten van de verzoekende echtgenoot moet worden afgetrokken. De aanwinsten van de echtgenoten in de zin van dit lid worden bepaald bij toepassing van de artikelen 1469/1 tot 1469/5.
De vordering tot vergoeding wordt behandeld binnen de procedure van vereffening van het huwelijksstelsel.
§ 2. Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen, stellen in hun huwelijksovereenkomst hun akkoord vast over het al dan niet opnemen van dat recht op vergoeding, al of niet met afwijkende modaliteiten.
De notaris wijst de echtgenoten op de in het eerste lid bepaalde verplichting en op de juridische gevolgen van hun keuze om het recht op vergoeding op te nemen, al of niet met afwijkende modaliteiten. Op straffe van aansprakelijkheid, vermeldt de notaris de keuze van de echtgenoten uitdrukkelijk in hun huwelijksovereenkomst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/01, art. 49, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
TITEL Vbis. - (ingevoegd bij <W 1998-11-23/35, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2000>) Wettelijke samenwoning.
Art. 1475.<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Onder "wettelijke samenwoning" wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476.
§ 2. Om een verklaring van wettelijke samenwoning te kunnen afleggen, moeten beide partijen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning;
2° bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig de artikelen 1123 en 1124.
[1 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10°, uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[2 ...]2]1
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 140, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(2)<W 2018-12-21/09, art. 45, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1476.<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats.
Dat geschrift bevat de volgende gegevens :
1° de datum van de verklaring;
2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte en de handtekening van beide partijen;
3° de gemeenschappelijke woonplaats;
4° de vermelding van de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen;
5° de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479;
6° [1 ...]1
De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of beide partijen voldoen aan de wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning en maakt in voorkomend geval melding van de verklaring in het bevolkingsregister.
(Artikel 64, §§ 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing op de akten van de burgerlijke stand en de bewijzen, die, in voorkomend geval, worden gevraagd tot staving dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden.) <W 2005-12-03/33, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2006>
§ 2. De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf.
De wettelijke samenwoning kan worden beëindigd hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bepaald in het volgende lid. Dit geschrift bevat de volgende gegevens :
1° de datum van de verklaring;
2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte van beide partijen en de handtekening van beide partijen of van de partij die de verklaring aflegt;
3° de woonplaats van beide partijen;
4° de vermelding van de wil de wettelijke samenwoning te beëindigen.
De verklaring van de beëindiging in onderlinge overeenstemming wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van één van hen. In dat geval geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis van de beëindiging binnen acht dagen bij aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij.
De eenzijdige verklaring van de beëindiging wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de partij die de verklaring aflegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand betekent binnen acht dagen de beëindiging bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de andere partij en in voorkomend geval geeft hij er kennis van bij aangetekende brief binnen dezelfde termijn aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij.
In elk geval moeten de kosten van de betekening en de kennisgeving vooraf worden betaald door hen die de verklaring afleggen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt melding van de beëindiging van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.
[2 De persoon die krachtens artikel 492/1, § 1, derde lid, 10° , uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, kan, op zijn, verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter gemachtigd worden om de wettelijke samenwoning te beëindigen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[3 ...]3]2
----------
(1)<W 2013-01-14/16, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<W 2013-03-17/14, art. 141, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(3)<W 2018-12-21/09, art. 46, 042; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 1476bis. [1 Er is geen wettelijke samenwoning wanneer, ondanks de geuite wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens een van beide partijen kennelijk enkel gericht is op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 1476ter. [1 Er is evenmin een wettelijke samenwoning wanneer deze wordt aangegaan zonder vrije toestemming van beide wettelijk samenwonenden of de toestemming van minstens een van de wettelijk samenwonenden werd gegeven onder geweld of bedreiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 9, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 1476quater.[1 De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning indien hij vaststelt dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie.
Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand, de melding van de verklaring van wettelijke samenwoning uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de partijen voornemens zijn de verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de afgifte van het in artikel 1476, § 1 bedoelde ontvangstbewijs, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.
Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld melding van de verklaring van wettelijke samenwoning te maken in het bevolkingsregister.
In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen. Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, kan door de belanghebbende partijen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de [2 familierechtbank]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
(2)<W 2014-05-12/02, art. 6, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1476quinquies. [1 § 1. In de in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde gevallen, kan een vordering tot nietigverklaring worden ingesteld door de wettelijk samenwonenden zelf en door allen die daarbij belang hebben.
De procureur des Konings vordert de nietigheid van een dergelijke wettelijke samenwoning.
Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een wettelijke samenwoning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.
Wanneer de nietigheid van de wettelijke samenwoning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, onverwijld een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of arrest aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van elk van hen en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
De griffier brengt de partijen hiervan in kennis.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onverwijld melding van de nietigverklaring van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.
§ 2. De in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde wettelijke samenwoning, die nietig verklaard is, heeft niettemin gevolgen ten voordele van de partij die de wettelijke samenwoning te goeder trouw is aangegaan.
Ze heeft eveneens gevolgen ten voordele van de kinderen, ook al is geen van beide partijen te goeder trouw geweest.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-02/08, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 03-10-2013>
Art. 1477.<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De bepalingen van dit artikel die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning.
§ 2. De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de wettelijke samenwoning.
§ 3. De wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden.
§ 4. Iedere schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen opgevoed worden, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk. Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van de samenwonenden, buitensporig zijn.
(§ 5. De langstlevende wettelijk samenwonende is gehouden tot de verplichting gesteld in artikel 203, § 1, ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, § 1, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1478 bedoelde overeenkomst.) <W 2007-03-28/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
[1 Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden wettelijk samenwonende te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden.]1
(§ 6. [2 ...]2
----------
(1)<W 2012-12-10/14, art. 41, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
(2)<W 2017-07-31/25, art. 65, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 1478.<W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid.
De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn.
Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs.
Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken door middel van een overeenkomst, voor zover deze geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris [1 ...]1.
[2 De beschermde persoon die krachtens artikel 492/1, § 2, derde lid, 14/1°, onbekwaam werd verklaard om een overeenkomst zoals bedoeld in het vorige lid af te sluiten en te wijzigen, kan dergelijke overeenkomst afsluiten en wijzigen na hiertoe, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, te zijn gemachtigd op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.
De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
In bijzondere gevallen kan de vrederechter de bewindvoerder machtigen alleen op te treden of hem toestaan de beschermde persoon bij te staan. De bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde rechtspleging is van toepassing. Bij het verzoekschrift wordt een kopie gevoegd van de notariële ontwerpakte.]2
----------
(1)<W 2013-01-14/16, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 200, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 1479.[1 Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de familierechtbank, op verzoek van één van de partijen, de dringende maatregelen die analoog zijn met die waarin de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien.
De rechtbank bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Hoe dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd, behalve wanneer deze maatregelen de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden betreffen.
Na de beëindiging van het wettelijk samenwonen en voor zover de vordering binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de rechtbank de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. Zij bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. [2 ...]2
De rechtbank beschikt overeenkomstig de artikelen 1253ter tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 99, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2020-07-31/03, art. 38, 044; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
Art. 1480. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1481. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1482. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1483. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1484. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1485. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1486. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1487. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1488. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1489. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1490. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1491. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1492. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1493. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1494. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1495. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1496. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1497. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1498. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1499. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1500. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1501. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1502. _ (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1503. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1504. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1505. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1506. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1507. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1508. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1509. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1510. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1511. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1512. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1513. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1514. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1515. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1516. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1517. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1518. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1519. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1520. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1521. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1522. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1523. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1524. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1525. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1526. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1527. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1528. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1529. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1530. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1531. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1532. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1533. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1534. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1535. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1536. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1537. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1538. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1539. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1540. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1541. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1542. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1543. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1544. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1545. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1546. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1547. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1548. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1549. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1550. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1551. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1552. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1553. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1554. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1555. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1556. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1557. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1558. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1559. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1560. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1561. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1562. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1563. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1564. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1565. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1566. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1567. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1568. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1569. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1570. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1571. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1572. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1573. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1574. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1575. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1576. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1577. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1578. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1579. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1580. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
Art. 1581. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>
OVERGANGSRECHT.
(NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de hierna volgende teksten (zijnde de vroegere artikelen 1399-1535 en 1540-1581 B.W.) van kracht. Zie W. 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, art. III en IV, 47. Voor de autonome Tekst : 1804-03-21/36)