De imprevisieleer is de leer die stelt dat contracten dienen aangepast of heronderonderhandeld dienen te worden wanneer nieuwe omstandigheden zich sinds de contractsluiting hebben voorgedaan waardoor de uitvoering van het contract tot onbillijk dan wel onredelijk zou worden. Deze leer wordt in het Belgisch recht niet aanvaard.
Wanneer onvoorziene omstandigheden de overeenkomst ernstig verzwaren is er gen sprake van overmacht maar wel van imprevisie. De imprevisieleer stelt dat de billijkheid als bron van het recht en de verplichting tot uitvoering van de overeenkomst te goeder trouw, gebiedt dat de verbintenis die getroffen wordt door een onvoorzienbaar voorval waardoor de uitvoering abnormaal wordt verzwaard opnieuw dient genegotieerd, dan wel dient aangepast. Deze leer behoort volgens een meerderheidsopvatting van de rechtspraak, geruggesteund door 2 oude arresten van het Hof van Cassatie niet tot het Belgisch recht, omdat zij strijdig wordt geacht met de bindende kracht van de overeenkomst die de partijen tot wet strekt.
Niets belet de partijen evenwel om in hun contract te bedingen dat wanneer de overeenkomst verzwaard of bemoeilijkt wordt door omstandigheden buiten de wil om van de partijen, de overeenkomst alsdan zal aangepast worden, dan wel aanleiding zal kunnen geven tot ontbinding, dan wel tot nieuwe onderhandeling. Een dergelijke clausule die tot aanbeveling strekt, is perfect rechtsgelig en kan in alle varianten vrij worden opgenomen in het contract. Deze clausules zijn vaak terug te vinden in internationale handelsovereenkomsten alwaar zij beter gekend zijn als "Hardship"-clausules.
Toch lijkt de imprevisieleer terrein te winnen door:
1. de ruimere interpretatie van het begrip overmacht. De absolute onmogelijkheid wordt meer en meer gezien als een redelijke onmogelijkheid hetgeen de grens met de imprevisieleer dunner maakt; een verzwaring van de overeenkomst die tot extreme gevolgen zou leiden zou aldus als redelijke onmogelijkheid kunnen aanzien worden.
2. de opname van de imprevisieleer in het contract (zie hoger).
3. de aanwending van art. 7.1 van het Weens Koopverdrag stellende dat het verdrag moet worden uitgelegd in de zin van de finaliteit van het verdrag bestaande uit de naleving en de uitvoering van de goede trouw in de internationale handel om op basis hiervan een ruimere interpretatie te geven aan het artikel 79 van het Weens koopverdrag en op basis hiervan in geval van imprevisie (hardship) zowel een heronderhandelingsrecht, als een onderhandelingsplicht in het leven te roepen, naast de verplichting lastens de partij die zich op hardship beroept om alle redelijke maatregelen te nemen om de belemmering, verzwaring of verhindering op te lossen.
4. Een ruime interpretatie van art. 79.1 van het Weens Koopverdrag (Convention on the International Sale of Goods, of CISG) waarin gesteld wordt dat een partij niet aansprakelijk is voor een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen, voor zover
- zij kan aantonen dat de tekortkoming werd veroorzaakt door een verhindering die buiten haar macht ligt;
- er kan aangetoond worden dat het voorval dat tot verhindering aanleiding gaf redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij bij het sluiten van de overeenkomst;
- dat voor zover deze omstandigheid aan partijen zou gekend geweest zijn bij de contractsluiting de partijen met deze omstandigheid rekening zouden hebben gehouden of dat zij deze of de gevolgen ervan zouden hebben vermeden of te boven zouden zijn gekomen.
- het mijlpaalarrest van het Hof van Cassatie van Hof van 19 juni 2009, stellende dat gewijzigde omstandigheden onder bepaalde voorwaarden een verhindering kunnen uitmaken in de zin van art. 79 van het Weens Koopverdrag CISG. Het Hof steunt zich verder op art. 7 tweede lid van het Weens Koopverdrag, stellende dat vragen met betrekking tot de door het verdrag geregelde onderwerpen, die hierin niet uitdrukkelijk zijn beslist, moeten worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop het Weens Koopverdrag en bij ontstentenis van zodanige beginselen, in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht, waarna het Hof van Cassatie verwijst naar de Unidroit Principles.
Zie ook de Obligenheit:
De Obliegenheit is de plicht tot het verstrekken van volledige informatie aan de wederpartij gesanctioneerd tot matiging in plaats van het ontzeggen van recht, dan wel imprevisie (toekomstig recht art. 5.77 B.W.) met heronderhandelingsplicht. Obligentheit (verplichting-"obligatoiriteit") kan dan ook begrepen worden als de verplichting van de schuldeiser om op straffe van ontzegging van recht tot heronderhandeling van een contract over te gaan wanneer de uitvoering van een contract onredelijk zwaar wordt. In hoeverre de leer van de Duitse Obliegenheit naar Belgisch recht onverkort kan toegepast bestaat betwisting.
Obliegenheit kan ook begrepen worden als een mededelingsplicht of kennisgevingsplicht, en dus als een last die bij niet-naleving leidt tot een inkrimping of verwerking van rechten. Als voorbeeld kan verwezen worden aan de verplichting om tijdens een vereffening-verdeling de wijziging van woonplaats aan de wederpartij mee te delen, wanneer de woonst aan een partij vooraf werd toegewezen als tijdelijk verblijf en waarbij er nog dient gestatueerd over de woonstvergoeding. Bij gebreke aan zulkdanige melding blijft de woonstvergoeding verschuldigd.