Overeenkomstig artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek komt het recht tot kantonnement - onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde rechtspleging als bij bewarend beslag - toe aan de schuldenaar, die veroordeeld is bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing waartegen verzet of hoger beroep is ingesteld.
De storting heeft plaats met bijzondere bestemming van de som tot afdoening van de schuldvordering van de beslaglegger en geldt als voorwaardelijke betaling, voor zover de beslagene erkent schuldenaar te zijn of als zodanig wordt erkend.
Aangezien het uitvoerend kantonnement, in tegenstelling tot het bewarend kantonnement, geldt als voorwaardelijke betaling, houden de intresten op de hoofdsom op te lopen vanaf de dag van de consignatie van de gelden door de schuldenaar.
De schuldenaar dient een bedrag in bewaring te geven toereikend om tot waarborg te strekken voor de schuld in
hoofdsom, intrest en kosten. Het kantonnement dient in elk geval de intresten te omvatten die reeds vervallen zijn op het ogenblik dat tot kantonnement wordt overgegaan.
De gekantonneerde bedragen moeten in elk geval volstaan om de schuldvordering,die de oorzaak is van het beslag, te dekken in hoofdsom, vervallen intrest en kosten, zoals dit kan worden vastgesteld aan de hand van de ingeroepen titel.
Kantonnement voor een minder bedrag kan niet worden toegestaan.
Dit zou neerkomen op een vermindering van de oorzaken van het beslag en bijgevolg strijdig zijn met de wet.
Bovendien moet het te kantonneren bedrag in één keer volstaan om te beantwoorden aan de schuld in hoofdsom, intrest en kosten.
Een gedeeltelijk kantonnement of een kantonnement door middel van maandelijkse afkortingen is uitgesloten. Een
schuldeiser die weigert genoegen te nemen met een gedeeltelijk kantonnement pleegt geen rechtsmisbruik.
Zolang het uitvoerend kantonnement van de hoofdsom, vervallen intrest en kosten geschiedt met strikte naleving van de wettelijke bepalingen terzake, houden de intresten op te lopen vanaf de dag van de storting van de gelden. Wat de wettelijk voorziene modaliteiten betreft om tot kantonnement over te gaan, kan de schuldenaar:
- hetzij aan de beslagrechter vragen om de modaliteiten van het kantonnement nader te bepalen (art. 1403, 3e lid en 1404
Ger.W.);
-hetzij rechtstreeks kantonneren in handen van de gerechtsdeurwaarder, die ertoe gehouden is de gelden binnen de
drie dagen op een rekening te storten, die hij bij de Deposito- en Consignatiekas voor zich laat openen en waarop de naam van de beslagene wordt vermeld (art. 1405 Ger.W.).
Hoewel de tussenkomst van de beslagrechter niet vereist is om toelating te bekomen tot kantonnement, dringt een beroep op de beslagrechter zich op van zodra betwisting rijst omtrent het principe van het recht op kantonnement zelf of omtrent de concrete toepassing ervan. Het rechtstreeks kantonnement door de schuldenaar in de Deposito- en Consignatiekas voldoet niet aan de hiervoor beschreven wettelijk voorziene modaliteiten.
De vraag rijst of de intresten ook ophouden te lopen indien het kantonnement niet geschiedde conform de wettelijke bepalingen, m.a.w. in geval van een oneigenlijk of minnelijk kantonnement. In dergelijk geval blijft in principe de wettelijke intrest lastens de schuldenaar verder lopen tot op de dag van de volledige betaling.
Een oneigenlijk kantonnement door de schuldenaar-appellant werkt niet bevrijdend, zolang de geïntimeerde niet akkoord ging met deze wijze van kantonneren. Tot op de dag van de werkelijke betaling dient de schuldenaar intresten op zijn schuld te betalen.
Indien en voor zover men aanvaardt dat ook een kantonnement buiten de wettelijke voorwaarden maar met toestemming van de geïntimeerde als voorwaardelijke betaling kan gelden, houden de intresten - zoals bij een zuiver wettelijk kantonnement - eveneens op te lopen vanaf de consignatie.
Algemeen wordt aanvaard dat partijen kunnen overeenkomen dat de consignatie van een som geld op de bankrekening op naam van hun advocaten, als een werkelijke betaling wordt beschouwd (zie Cass.9 november 1990, Arr.Cass. 1991-92, 534). De toestemming van de schuldeiser is echter strikt vereist.
Een instemming hoeft niet expliciet te gebeuren. Zij kan eveneens worden afgeleid uit het stilzitten van een partij. Vereist
is dan wel dat dit stilzitten ten gevolge van de begeleidende omstandigheden niet anders dan als een toestemming kan
gelden. Men spreekt dan van een omstandig stilzwijzen.