De eenjarige verjaringstermijn is gegrond op een vermoeden van betaling. Degene die zich op deze termijn beroept, erkent met andere woorden steeds dat hij de goederen gekocht heeft, zo niet zou hij zich niet op het vermoeden van betaling van deze aankoop, waarop de verjaring gebaseerd is, beroepen (A. Van Oevelen, “Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1987, 1824).
Het schriftelijk bewijs van de schuld waardoor de eenjarige verjaringstermijn buiten spel wordt gezet, is immers enkel het schriftelijk bewijs waardoor de schuldeiser het bestaan van de schuld bewijst ten aanzien van de schuldenaar (A. Van Oevelen, “Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1987, 1824; W. Wilms, De ingebrekestelling en de kwijtende verjaring, Brussel, Swinnen, 1985, 104-106). Bestelbonnen, leveringsbonnen, facturen en rekeninguittreksels maken niet het geschrift uit op basis waarvan de eenjarige verjaring vervalt.
De korte verjaringstermijn van artikel 2272 Burgerlijk Wetboek, die steunt op een vermoeden van betaling, vindt geen toepassing wanneer de schuldenaar bekend heeft dat hij de litigieuze schuld niet heeft betaald (Hof van Cassatie van België - 18 juni 2020 - C.19.0367.N, RW 2021-2022, 877).
De wetgever heeft met de eenjarige verjaringstermijn de schulden op het oog heeft gehad die betrekking hebben op leveringen en prestaties van kleinere omvang die gebruikelijk zonder geschrift worden aangegaan en contant of op een zeer korte termijn worden betaald zonder het uitschrijven van een factuur, en dus zeker niet de schulden waarvoor een regelmatige boekhouding bestaat en waarvoor facturen worden uitgeschreven.
In aansluiting bij artikel 2275 B.W. dient aanvaard te worden dat een schuldenaar zich op deze verjaring, die gebaseerd is op een vermoeden van betaling, niet kan beroepen wanneer er een bekentenis is van de schuldenaar dat hij niet betaalde, terwijl een dergelijke bekentenis zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan gebeuren en o.m. kan worden afgeleid uit het voor de rechtbank gevoerde verweer van de schuldenaar.
Op de eenjarige kan men zich slechts beroepen mits voorafgaandelijk, zonder hiervoor enig bewijs te moeten voorbrengen, duidelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk te stellen dat de ingevorderde schuld effectief betaald is.
Wettelijke bron: art. 2272, tweede lid BW.
Zie ook voor de verjaring van 1 jaar van elektriciteitsfacturen