Artikel 43, § 2 van het Woninghuurdecreet bepaalt dat de vrederechter in afwijking van artikel 584 Ger.W. bij voorraad uitspraak doet over woninghuurgeschillen die hij spoedeisend acht. Onder voorbehoud van artikel 45, § 1, eerste, tweede en derde lid van het Woninghuurdecreet, zijn de artikelen 1035 tot en met 1041 Ger.W. van toepassing op dit woninghuurkortgeding.
De kortgedingbevoegdheid van de vrederechter voor woninghuurgeschillen op grond van artikel 43, § 2, eerste lid, Vlaams Woninghuurdecreet is van toepassing op kortgedingprocedures over woninghuurgeschillen die worden ingeleid vanaf 1 januari 2019, ook ingeval de schriftelijke woninghuurovereenkomst werd gesloten vóór die datum.
Ingevolge het woninghuurdecreet wordt de vrederechter aldus de kortgedingrechter inzake woninghuurgeschillen in Vlaanderen. Volgens de bepaling van het woninghuurdecreet is aldus de rechter die ten gronde bevoegd is in huurzaken dezelfde rechter als de rechter ten gronde in huurzaken.
Deze bevoegdheid staat naast de bevoegdheid van de vrederechter op grond van artikel 19, derde lid Ger.W. die de vrederechter de mogelijkheid biedt om in alle geschillen die voor hem worden gebracht alvorens recht te spreken, de toestand van partijen voorlopig te regelen zonder dat hieraan een urgentievereiste gekoppeld is.
Het kortgeding voor de vrederechter dient niet ingeleid bij dagvaarding. Het kan ook ingeleid bij tegensprekelijk verzoekschrift, zonder dat hierdoor principieel het bodemgeschil aanhangig wordt gemaakt.
De eiser in het kortgeding voor de vrederechter moet urgentie bewijzen bewijzen en dus het bewijs leveren dat de gewone procedure waarbij de vrederechter gevat wordt met het bodemwoninghuurgeschil (desnoods na verkorting van de dagvaardingstermijn) niet volstaan, zelfs moet het bewijs geleverd dat voorlopige maatregelen die gevorderd kunnen worden op basis van artikel 19, derde lid Ger.W., niet volstaan om tijdig een noodzakelijke dringende voorlopige maatregel te verkrijgen.
Vraag is dan ook wat in kortgeding kan gevraagd wat niet via de gewone procedure tijdig kan bekomen. In elk geval kan geen onmiddellijke uitdrijving worden bekomen door het vrederechtelijk kortgeding. Een dergelijke beslissing raakt immers de grond van de zaak, terwijl ten overvloede artikel 48 van het Woninghuurdecreet (art. 1344quater Ger.W.) voorziet geen dat er een respijttermijn van minstens 1 maand dient verleend vanaf de betekening van de beschikking (het vonnis) tot uithuiszetting te worden nageleefd.
De vederechter kan voorlopige maatregelen bevelen. Het vorderen van een ontbinding van de huurovereenkomst en machtiging tot uithuiszetting (zelfs om om de woning te vrijwaren tegen verdere afbraak door de huurders) zijn geen voorlopige maatregelen die zouden kunnen worden bevolen in een procedure kort geding.
In het kortgeding voor de vrederechter kan deze de rechtspositie van de procespartijen niet vastleggen. De uitspraak van de vrederechter in kortgeding gebeurt bij voorraad(art. 584 Ger.W.) zonder nadeel aan de zaak zelf (art. 1039 Ger.W.) waarbij dus ook niet over de grond kan geoordeeld.
De vrederechter ten gronde is dus niet gebonden aan de beslissing van de vrederechter-kortgedingrechter. De kortgedingrechter mag geen uitspraak doen over de grond van de zaak. Aldus kan de vrederechter geen declaratief vonnis uitspreken evenmin als uitspraak doen over een betwist recht.
Het ontbinden van een huurovereenkomst in het nadeel van een huurder vereist het bestaan van een contractuele fout van deze huurder. Het komt aan een rechter zetelend in kort geding niet toe om zich uit te spreken over dergelijke fout. Daarnaast dreigt het ontbinden van de huurovereenkomst en het toekennen van een machtiging tot uithuiszetting binnen een erg kort tijdsbestek de toestand van de verwerende partijen onherroepelijk te wijzigen, zodat een dergelijke vordering niet het voorwerp kan uitmaken van een kortgeding voor de vrederechter.
De memorie van toelichting bij het definitieve ontwerp van decreet bevestigt dat de procedure in kort geding beperkt blijft tot spoedeisende vorderingen en dat voor andere huurgeschillen de gewone procedure dient te worden gevolgd.
Voorbeelden van kortgedingmaatregelen die de Vrederechter kan nemen:
• het verbod om een bepaalde handeling of gedraging te stellen (stakingsvordering waaraan een dwangsom kan worden gekoppeld (zoals het voorbeeld van het verbod om nog verder bepaalde vernielingen aan te brengen);
• vordering van de huurder tot veroordeling van de verhuurder tot dringende herstelling van de verwarming in de winter
Indien de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg om, zetelend in kort geding, voorlopige maatregelen te bevelen in een woninghuurgeschil, wordt betwist omwille van de bevoegdheid van de vrederechter op grond van artikel 43, § 2, eerste lid Vlaams Woninghuurdecreet, dient deze exceptie vóór alle exceptie of verweer worden aangevoerd.