De kwijtende verjaring is een bescherming van de wetgever ten aanzien van transacties waarvoor gewoonlijk geen bewijs van betaling wordt verleend en die dus vaak contant en zonder kwijting worden vereffend. Voorbeelden van kwijtende verjaring zie art. 2272 en 2273 BW. Deze kwijtende verjaring heeft plaats, hoewel men met de verstrekkingen, leveringen, diensten en werken is voortgegaan. Zij houdt slechts op te lopen, indien er een afgesloten rekening, een onderhandse of authentieke schuldbekentenis bestaat, ofwel een dagvaarding voor het gerecht, waarop geen verval van instantie is gevolgd (art. 2274 BW).
Hij die beweert betaald te hebben draagt hiervan de bewijslast. Nochtans zou het onredelijk zijn om onbeperkt de bewijsstukken van een betaling bij te houden. In een aantal gevallen werd hiertoe de kwijtende verjaring voorzien. Door het verloop van tijd wordt ingevolge stilzitten van des schuldeiser dan een regeling verondersteld. Wanneer de schuldenaar evenwel erkent niet betaald te hebben, kan deze zich niet op deze verjaring beroepen. Deze erkenning kan blijken uit een betwisting, een vraag tot faciliteiten of een andere expliciete of impliciete erkenning.
De korte verjaring is gebaseerd op een vermoeden van betaling. Dit vermoeden van betaling valt weg zodra een geschrift het bestaan van de schuld, hetzij het ontstaan of het tenietgaan ervan, vaststelt. Bij het opstellen van een geschrift verliest het stelsel van de korte verjaring haar reden van bestaan.
Het loutere bestaan van een geschrift zetten verjaring om in de algemene regel: de verjaring van 10 jaar overeenkomstig artikel 2262 bis paragraaf een eerste lid van het burgerlijk wetboek
Wie zich op de kwijtende verjaring wil beroepen zal dit derhalve met de grootste omzichtigheid dienen te doen, gezien elke melding waaruit de niet-betaling blijkt de uitwerking van deze verjaring verhindert. De korte verjaringstermijn van artikel 2272 Burgerlijk Wetboek, die steunt op een vermoeden van betaling, vindt geen toepassing wanneer de schuldenaar bekend heeft dat hij de litigieuze schuld niet heeft betaald (Hof van Cassatie van België - 18 juni 2020 - C.19.0367.N).
Immers:
De kwijtende verjaring levert enkel een vermoeden van betaling op (art. 2271 en 2272 B.W.).