Art 1 Strafwetboek 2024 (in werking 8 april 2026) stelt:
"Niemand kan worden gestraft voor een misdrijf waarvan de bestanddelen niet in de wet worden omschreven.
Niemand kan worden gestraft met een straf waarin de wet niet voorziet.
Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat, ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig de algemene beginselen die door de internationale volkerengemeenschap worden erkend."
De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is.
Het gegeven dat de rechter over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt, is op zich niet strijdig met die vereiste van redelijke voorzienbaarheid. Er moet immers rekening worden gehouden met het algemene karakter van wetten, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.
Het beginsel zelf van de algemeenheid van de wet brengt mee dat de bewoordingen ervan vaak geen absolute precisie kunnen hebben. De beoordelingsvrijheid van de rechter wordt mede bepaald door de complexiteit van de te regelen materie en het fundamenteel karakter van het te beschermen rechtsgoed, die een grotere marge voor de rechter kunnen verantwoorden.
Aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met:
- de interpretatie van de strafbepaling in het licht van de doelstellingen van de wetgever en wetsgeschiedenis;
- de door de rechtscolleges gegeven interpretatie over de strafbepaling;
- de vereiste van een moreel element in elk misdrijf;
- de bijzondere hoedanigheid of functie van de persoon tot wie de strafbepaling zich richt, zijn bijzondere vertrouwdheid met de materie of het gegeven dat hij beroepsmatig beschikt of kan beschikken over goede informatie. (Cassatie 13/12/2016, P.16.0424.N, juridat).
Bij de beoordeling van de legaliteit van een strafbepaling dient de rechter onder meer rekening te houden met het vereiste van een moreel element dat bij elk misdrijf voorhanden moet zijn. Hiervan onderscheiden is de beoordeling van het bewijs van dat moreel element.
Nulla poena sine lege, Nullum crimen sine lege.
Het legaliteitsbeginsel of nulla poena-beginsel houdt in dat een persoon alleen gehouden kan worden aan wetsbepalingen die al bestonden op het moment dat die persoon datgene doet waarop die wet betrekking heeft. Het voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht regels kan opleggen. Het beginsel wordt beschouwd als een essentieel onderdeel van de rechtsstaat.
Het beginsel (in strafrechtelijke zin) wordt aan de Duitse strafrechtgeleerde P.J. Anselm von Feuerbach (1755–1833) toegeschreven. Hij omschreef het in het Latijn als nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali (geen delict, geen straf, zonder voorafgaande strafbepaling). De korte versie ervan luidt "nulla poena sine lege" (geen straf zonder wet).
Er is een aantal aspecten aan het legaliteitsbeginsel te onderscheiden. Naast de noodzaak van een vooraf bekende strafbepaling is hierboven al behandeld onder nulla poena sine lege praevia.
Daarnaast is volgens sommigen omwille van de rechtszekerheid geboden dat de strafbepaling ook op schrift staat: nulla poena sine lege scripta (geen straf zonder geschreven wet).
Daarnaast acht men het van belang dat de strafbepaling door de wetgever voldoende precies wordt vastgesteld: nulla poena sine lege certa (geen straf zonder zekere wet).
Dit lex certa-principe, dat in het Duits ook wel Bestimmtheitsgebot wordt genoemd, is met name in het strafrecht van groot belang. Ook pleit men voor een strakke interpretatie van strafbepalingen door de rechter: nulla poena sine lege stricta (geen straf zonder strikte wet).
Dit houdt in dat het niet toegestaan is straf op te leggen naar analogie: bijvoorbeeld de strafmaat van moord hanteren voor iets dat geen moord is, maar wel minstens zo erg als moord. En tenslotte het beginsel dat uit nulla poena zelf voortvloeit, namelijk dat de strafmaat en de strafsoort niet mag uitstijgen boven hetgeen de wet toestaat. Voor de interpretatie van het begrip "prescribed by law" hanteert het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het criterium van "foreseeability and accessibility".
Ook hierin zijn twee aspecten van het legaliteitsbeginsel vervat.
In meer algemene zin wordt in het staatsrecht aan het legaliteitsbeginsel de betekenis toegeschreven dat overheidshandelen ten gevolge waarvan een of meerdere burgers zichzelf rechtens of feitelijk in hun vrijheid of eigendomsrecht beperkt zien, op een (grond)wettelijke grondslag dient te berusten.
Discussie bestaat over de vraag of ook puur presterend overheidsoptreden, dat wil zeggen optreden dat burgers niet direct in hun vrijheid of eigendom beperkt, op een dergelijke grondslag moet berusten.
Het legaliteitsbeginsel speelt een rol in alle rechtsgebieden, maar vooral in het strafrecht.
In het strafrecht betekent het legaliteitsbeginsel (hier ook wel nulla poena beginsel genoemd), dat een gedraging alleen strafbaar kan zijn als er op het moment van plegen een wet bestond die de gedraging strafbaar stelde.
Met andere woorden, een daad kan niet met terugwerkende kracht strafbaar gemaakt worden.
Dit beginsel voorkomt dat een rechter bijvoorbeeld zou zeggen "Wat de verdachte heeft gedaan, is even erg als moord, daarom veroordeel ik hem voor moord, ook al komt het niet letterlijk overeen met wat er in de wet staat". Ook in een situatie waarin de publieke opinie geschokt is (omdat iemand bijvoorbeeld op televisie zegt dat hij een politieke tegenstander dood wenst) kan men niet achteraf een wet aannemen die dat strafbaar stelt, en de dader dan alsnog berechten.
Het omgekeerde is wel mogelijk. Als de strafbaarheid van een delict is opgeheven of verlaagd tussen het moment van plegen en het moment waarop iemand voor die daad vervolgd wordt, moet de verdachte ongestraft blijven, respectievelijk de lagere straf worden opgelegd.
In België bepaalt artikel 2 van het Strafwetboek dat geen misdrijf kan worden gestraft met straffen die bij de wet niet waren bepaald voordat het misdrijf werd gepleegd. De Belgische Grondwet bepaalt in artikel 14 dat geen straf kan worden ingevoerd dan krachtens een wet.
Vermeldenswaard is ook het tweede lid van art 7 van het E.V.R.M. dat op het eerste gezicht in tegenspraak is met het legaliteitsbeginsel: "dit artikel staat niet in de weg aan het vonnis en de straf van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten, hetwelk ten tijde van het handelen of nalaten geschiedde, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen welke door de beschaafde volken worden erkend." In plaats van een wettelijke bepaling stelt artikel 7 dat ook een voorafgaand rechtsbeginsel rechtsgrond kan zijn voor het opleggen van straf. Dit maakt het mogelijk dat oorlogsmisdadigers berecht kunnen worden, zelfs zonder dat er een uitdrukkelijke wettekst bestaat die oorlogsmisdaden bestraft.
Dit beginsel is eigenlijk een onderdeel van de idee dat een bestraffing alleen gerechtvaardigd kan zijn, als iemand wist of had kunnen weten dat wat hij of zij deed verkeerd was en die persoon de keuze had het wel of niet te doen. Iemand kan niet weten, wat er in de toekomst voor regels worden gesteld.
Negatieve voorbeelden:
- werken voor de vijand was voor de oorlog niet als misdrijf strafbaar gesteld.
- processen van Neurenberg: geen internationale, noch nationale rechtsgrond
Positieve voorbeelden
- geen bestraffing van stalking was mogelijk zolang niet strafbaar gesteld
- seks met dieren pas recent strafbaar
De Belgische Grondwet vermeldt in artikel 170 dat geen belasting kan worden ingevoerd dan door een wet. Merk op dat de term "door" (gebruikt in artikel 170 wat betreft belastingen) niet gelijk is aan "krachtens" (gebruikt in artikel 14 wat betreft bestraffing). De term krachtens wijst er namelijk op dat de wetgever (Parlement) de bevoegdheid ook kan delegeren aan de uitvoerende macht (door middel van Koninklijk Besluit). Een belasting die niet door de wet (of overeenstemmend besluit van een wetgevende macht (gemeenteraadsbesluit, provincieraadsbesluit, decreet)) zelf wordt ingevoerd is absoluut nietig.
Dit criterium geldt voor alle mogelijke belastingen (Inkomstenbelasting, Belasting over de Toegevoegde Waarde, Successierechten, Registratierechten,...). Een belasting wordt in die zin omschreven als een eenzijdig door de overheid opgelegde eis, waarvan geen afstand kan worden gedaan en waarvan de opbrengsten dienen tot het financieren van de algemene dienstverlening. Echter, ook de verhaalbelastingen (belastingen die worden geheven van hen die voordeel hebben uit de dienstverlening (zoals een belasting om een aanleg van een riool te financieren) vallen onder deze term.
Een retributie, een bijdrage voor een dienst waarvan men vrijwillig kan kiezen om er al dan niet gebruik van te maken (toegang tot zwembad, parking,...), is geen belasting en kan dus wel door een uitvoerende macht worden opgelegd.