Er bestaat een algemeen principe dat een advocaat zich kan beroepen op een vermoeden van volmacht en de wettelijke neerslag van dit principe is terug te vinden in artikel 440Ger. W. Voornoemd artikel bepaalt in zijn tweede lid :« De advocaat verschijnt als gevolmachtigde van de partij zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken, behalve indien de wet een bijzondere lastgeving vereist ».
Uit het tweede lid van artikel 440 Ger. W. dient noodzakelijkerwijze te worden afgeleid dat de advocaat geacht wordt door de partij namens wie hij optreedt daarvoor te zijn gemachtigd, zonder daarvoor het bewijs te moeten leveren (GwH 23 april 1998, arrestnr. 42/98, RW 1998-1999, 250).Op grond van voornoemd vermoeden van (rechtsgeldige) volmacht nemen rechtspraak en rechtsleer aan dat de partij die het mandaat in twijfel trekt de bewijslast draagt.
Sedert de invoering van het Gerechtelijk Wetboek is het zelfs niet nodig dat de advocaat « houder van de stukken » is, zoals voorheen voorgeschreven. De loutere verklaring dat hij optreedt voor een procespartij volstaat als legitimatie.Een advocaat die voor een rechtscollege een proceshandeling verricht en die verklaart op te treden namens een rechtspersoon die behoorlijk is geïdentificeerd wordt wettelijk vermoed daartoe een regelmatige lastgeving te hebben ontvangen (Cass. 9 februari 1978, RW1977-1978, 31 ; Cass. 17 april 1997, TRV1998, 516), zonder dat hij in beginsel moet toelichten op welke wijze hij werd aangesteld (J. VANANROYE, « Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat en de vertegenwoordiging van de rechtspersoon »,noot onder Cass. 17 april 1997, TRV 1998,521).
M.a.w., een advocaat die verklaart op te treden namens een rechtspersoon en deze rechtspersoon bij toepassing van artikel 703,lid 2 Ger. W. identificeert door zijn benaming, zijn rechtskarakter en zijn maatschappelijke zetel (zelfs zonder vermelding van de natuurlijke personen van wie hij zijn opdracht kreeg) wordt wettelijk vermoed daartoe een regelmatige opdracht te hebben gekregen.
Het vermoeden is dus dubbel ; er geldt niet enkel een vermoeden van lastgeving, maar tevens een vermoeden dat die lastgevingregelmatig is gegeven door het bevoegde orgaan, dat – volgens het Hof van Cassatie – dan ook geacht wordt rechtsgeldig te hebben beslist om in rechte te treden. Het wettelijk vermoeden krachtens hetwelk de advocaat die namens een rechtspersoon een akte van rechtspleging verricht voor een rechtbank van de rechterlijke orde, vermoed wordt daartoe van het bevoegde orgaan van die rechtspersoon een regelmatig lastgeving te hebben ontvangen, is niet onweerlegbaar; een partij kan aanvoeren dat een akte van rechtspleging niet werd goedgekeurd door de organen van de rechtspersoon en niet van laatstgenoemde uitgaat; de bewijslast daarvan rust op die partij (zie onder meer Cass. 08/03/2018, AR C.17.0394.N, juridat)
Er is sprake van een koppeling tussen het vermoeden van het bestaan van een mandaat in hoofde van de advocaat en een vermoeden van rechtsgeldigheid van de beslissing van het bevoegde orgaan van de rechtspersoon om (in rechte te treden en) aan de advocaat opdracht te geven dit te doen, lastgeving te hebben gekregen van een bevoegd orgaan van de rechtspersoon.
Dat er zelf geen notulen zouden zijn opgemaakt waaruit de aanstelling van de advocaat blijkt doet aan het voorgaande geen afbreuk; is er ook geen beletsel voor het feit dat de notulering van een bepaald besluit geruime tijd na de vergadering zelf (waarop het betrokken besluit genomen werd) wordt opgesteld.
Overigens kan het bestaan van de beslissing van een vennootschapsorgaan – zeker in handelszaken (thans ondernemingsrecht), – in beginsel door alle middelen van recht worden geleverd, behoudens wettelijke uitzonderingen.
Zelfs uitgaande van de hypothese dat de raad van bestuur niet rechtsgeldig zou samengesteld geweest zijn ten tijde van het uitbrengen – lees betekenen – van de dagvaarding dient opgemerkt dat beslissingen van vennootschapsorganen (zelfs als zij behept zijn met nietigheids-gronden) uitwerking hebben zolang de nietigheid niet is vastgesteld en uitgesproken door de rechter (W. VAN GERWEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1973, p. 413 ; Cass. 17 februari1966, Pas. 1966, I, 793 ; B. TILLEMAN, De geldigheid van besluiten van de algemene vergadering, Biblo, 1994, 1105, nr. 120), reden waarom beslissingen van de raad van bestuur uitwerking hebben zolang deze niet zijn opgeschort of vernietigd (Gent 16 april2007, D.A O.R. 2008, 327 ; Brussel,12 oktober 1999, TRV 2001, 24) (Koophandel 28/06/2012, DAOR 2012/103