In een verzekeringsovereenkomst stond volgende clausule
"Ik verbind mij aan mijn behandelende geneesheren alle inlichtingen te vragen over mijn gezondheidstoestand, noodzakelijk voor het sluiten en het uitvoeren van de overeenkomst, en deze mede te delen aan de raadgevende geneesheer van ZA V. Ik machtig mijn behandelende geneesheren verklaringen af te leggen aan de raadgevende geneesheer van de verzekeraar wat de oorzaken van mijn eventueel overlijden betreft. Ik stem uitdrukkelijk in met de verwerking van de gegevens betreffende mijn gezondheid door de raadgevende geneesheer van ZA V., en door de dossierbeheerders, die tussenkomen in het raam van dit contract wanneer deze verwerking nodig is voor de aanvaarding, het beheer en de uitvoering van het contract. Deze verwerking is toegelaten door de wet van 8 december 1992, met betrekking tot de bescherming van de private levenssfeer”.
Uit het voormelde beding blijkt alleen dat de verzekerde zich ertoe verbond om de omschreven informatie aan zijn behandelende artsen te vragen en om deze gegevens dan te bezorgen aan de raadgevende geneesheer van de verzekeraar. Deze werkwijze stemt grotendeels overeen met art. 95, eerste en tweede lid, van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. De machtiging door de verzekerde aan zijn behandelende geneesheren gegeven om verklaringen af te leggen aan de raadgevende geneesheer van de verzekeraar betreft alleen de oorzaken van zijn overlijden en is niet ter zake dienend.
Het attest werd niet aan de verzekerde zelf afgegeven en werd, gezien het overlijden van de verzekerde, met zekerheid ook niet op haar verzoek noch door een arts van haar keuze opgesteld. Het attest werd immers meer bepaald na het overlijden van de verzekerde op uitsluitend verzoek van de verzekeraar, niet aan de raadgevend geneesheer maar aan haarzelf afgegeven.
Aan dit contractueel beding komt geen ruimere toepassing toe wegens art. 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Deze wetsbepaling is van dwingend recht (art. 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst) en wordt door geïntimeerden weliswaar impliciet maar zonder twijfel ingeroepen door de schending van het medisch beroepsgeheim ten aanzien van de verklaring van dr. F.B. aan te voeren.
Het hof beslist het attest van de dokter buiten het debat te houden wegens schending van het medisch beroepsgeheim.
De door de verzekering beweerde opzettelijke verzwijging in de zin van art. 6, § 1, van de wet op de landverzekeringsovereenkomst en de aangevoerde nietigheid van de verzekeringsovereenkomst in kwestie blijven onbewezen.