De boedelbeschrijving als bedoeld in de artt. 1175 en 1183 Ger.W. tot doel heeft de omvang van een nalatenschap, een gemeenschap of een onverdeeldheid vast te stellen.
De boedelbeschrijving strekt er aldus toe alle baten en lasten ervan van deze massa vast te stellen zodat zij als basis van de vereffening en verdeling een volledig betrouwbaar instrument dient te zijn.
Partijen bij de boedelbeschrijving zijn er toe gehouden actief mee te werken aan de betrouwbaarheid van de boedelbeschrijving. Hiertoe hebben partijen de plicht om spontaan alles te verklaren wat van belang kan zijn voor de samenstelling van de boedel.
Aan deze spontane plicht kan niet ontkomen worden door het formuleren van een vaag voorbehoud bij de slotvacatie van de boedelbeschrijving, waarbij de mogelijkheid wordt geopperd om op een latere datum bemerkingen te formuleren of aanvullende stukken en informatie over de samenstelling van de boedel te bezorgen, op welke overweging ook.
Deze boedelbeschrijving geldt aldus als de basis vormt voor een latere verdeling. De partijen bij een boedelbeschrijving zijn derhalve gehouden volledige verklaringen onder eed af te leggen. Op deze manier wordt de waarheidsgetrouwheid van de boedelbeschrijving verzekerd. Wie een valse verklaring onder eed aflegt kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens meineed. Ook loopt die persoon het risico om alle aanspraken te verliezen op de goederen die hij met bedrieglijk inzicht heeft verzwegen.
De partijen bij een boedelbeschrijving die wordt opgesteld naar aanleiding van een nalatenschap zijn niet alleen ertoe gehouden melding te maken van de goederen die tot het vermogen in de strikte zin van de erflater behoren, maar ook van alle goederen die de erflater hun heeft geschonken, alsook van alle andere verrichtingen die een invloed kunnen hebben op de samenstelling van de boedel, ongeacht de motieven die aan de grondslag van die verrichtingen liggen. De loutere omstandigheid dat een erfgenaam voorhoudt dat een geldbedrag dat kort vóór het overlijden van de erflater aan hem werd gestort, ertoe strekte bepaalde kosten van de open te vallen nalatenschap te dekken, ontslaat de partijen bij een boedelbeschrijving niet ervan hiervan aangifte te doen bij de boedelbeschrijving.
Onder verduistering in de zin van artikel 1183, 11°, Gerechtelijk Wetboek moet worden verstaan iedere daad of iedere nalatigheid die ertoe strekt een goed aan de boedel te onttrekken.
Meineed bij een boedelbeschrijving houdt geen klachtmisdrijf in, maar is een misdrijf tegen de openbare trouw, dat als zodanig de handhaving van de goede trouw in het maatschappelijk verkeer beoogt en niet de bedrieglijke vermogensverschuiving. De omstandigheid dat er tussen de partijen bij een boedelbeschrijving een dading werd gesloten m.b.t. de vereffening en verdeling van de boedel, heeft dan ook geen gevolgen voor de strafvordering.
Het misdrijf van valse eed bijeen boedelbeschrijving is een aflopend misdrijf dat zich voltrekt op het ogenblik en de plaats waar de eed wordt afgelegd. De omstandigheid dat de verrichtingen van de boedelbeschrijving op verschillende data en plaatsen plaatsgrijpen en derhalve ook de betwiste verklaringen op verschillende data en plaatsen werden afgelegd, belet niet dat het misdrijf ontstaat op de plaats en de datum van de eedaflegging.
De eed die bij de boedelbeschrijving wordt afgelegd, heeft betrekking op de vermeldingen die nuttig zijn voor het vaststellen van de omvang van de boedel, niet op verklaringen omtrent de oorsprong of de eigendom van de goederen waarover de strafrechter niet bevoegd is te oordelen, maar die aan bod zullen komen ter gelegenheid van de vereffening en verdeling.
De bij een boedelbeschrijving afgelegde eed zal slechts vals zijn indien de boedelbeschrijving verkeerde gegevens bevat of bepaalde vermeldingen niet bevat of met andere woorden indien de boedelbeschrijving niet correct is.
Elke inhoudelijke onjuistheid in de boedelbeschrijving die een invloed heeft of kan hebben op de weergave van de boedel kan leiden tot het door art. 226, lid 2, van het Strafwetboek bedoelde misdrijf. De boedelbeschrijving heeft tot doel de omvang van de boedel vast te stellen. Van de partijen wordt verwacht dat zij op actieve wijze meewerken aan de getrouwheid van de boedelbeschrijving. Zij moeten alle relevante gegevens vermelden ook als de notaris daaromtrent geen of slechts beperkte vragen stelt. Ook omtrent goederen waarvan het eigendomsstatuut betwist is (al dan niet gemeenschappelijk vermogen) moeten verklaringen worden afgelegd.
Er kan tevens meineed zijn doordat een partij nalaat aan te geven waar zich op het tijdstip van de verrichtingen bepaalde goederen of gelden bevinden en of nalaat te verduidelijken door welke (rechts)handeling ze de boedel verlieten en zo de betrouwbaarheid van de boedelbeschrijving wordt aangetast.
Het misdrijf van valse eed bij een boedelbeschrijving vereist slechts een gewoon opzet. Het is noodzakelijk maar voldoende dat de beklaagde wetens en willens bepaalde gegevens heeft verzwegen die hadden moeten worden gemeld. Geen bijzonder oogmerk wordt voor strafbaarheid vereist.
De partijen bij de boedelbeschrijving hebben de verplichting elk goed aan te geven waarvan het bestaan onbekend zou kunnen blijven en dat een invloed kan hebben op de samenstelling van de boedel.
Onder verduistering, in de zin van artikel 1183, 11 °, Gerechtelijk Wetboek, moet worden verstaan iedere daad of iedere nalatigheid die ertoe strekt een goed te onttrekken aan de boedel van de gemeenschap of de nalatenschap.
De eed die bij de boedelbeschrijving wordt afgelegd, heeft aldus betrekking op de vermeldingen die nuttig zijn voor het vaststellen van de omvang van de boedel.
Een schuldaanwijzing voor meineed als bedoeld bij artikel 226 Strafwetboek, kan bestaan in het feit dat hij die bij de boedelbeschrijving voor de vereffening en verdeling van een huwgemeenschap de bij artikel 1183, 11 °, Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven eed aflegt, daarbij nalaat alle vermogensbestanddelen van de huwgemeenschap te vermelden, zodat hiermee in de vereffening of de verdeling geen rekening kan worden gehouden.
Wanneer de boedelbeschrijving de omvang van het gemeenschappelijk vermogen beoogt vast te stellen met het oog op de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel, zijn de partijen gehouden alle goederen aan te geven die een invloed kunnen hebben op de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen; aangezien de boedelbeschrijving van het gemeenschappelijk vermogen van een huwelijksvermogensstelsel ertoe strekt uit te maken wat respectievelijk tot het gemeenschappelijk en tot het eigen vermogen behoort, zijn de echtgenoten verplicht alles aan te geven wat van deze vermogens deel uitmaakt, zodat de niet-aangifte van een deel ervan een strafbare valsheid kan opleveren.
De omstandigheid dat een partij bij een boedelbeschrijving slechts is overgegaan tot de eedaflegging nadat zij daartoe werd gedwongen door een beschikking van de vrederechter waarbij zij op straffe van verbeurte van een dwangsom verplicht werd om de eed af te leggen, impliceert niet dat de daaropvolgende eedaflegging door een wilsgebrek zou zijn aangetast en het vereiste opzet bij het plegen van de meineed niet bewezen zou zijn.
uittreksel uit het strafwetboek:
ART. 226
Hij aan wie de eed in burgerlijke zaken wordt opgedragen of teruggewezen en die een valse eed aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot tienduizend frank; hij kan bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33.
Van meineed kan dus alleen maar sprake zijn wanneer met bedrieglijk opzet of met oogmerk om te schaden de waarheid vervalst werd in een onder eed afgelegde verklaring die in rechte werd opgedragen of teruggewezen in burgerlijke zaken.