Het in art. 745
quater, § 1 BW bedoelde recht tot omzetting van vruchtgebruik kan worden omschreven als het recht van de langstlevende echtgenoot of de blote eigenaar om te vorderen dat het vruchtgebruik wordt omgezet in volle eigendom, in een geldsom of in een geïndexeerde rente. Daarnaast bestaat, zij het binnen een beperkter toepassingsgebied, de mogelijke overname of inkoop van de blote eigendom door de langstlevende echtgenoot. Deze mogelijkheid bestaat enkel indien de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap komt met andere bloedverwanten dan afstammelingen en betreft alleen de preferentiële goederen (art. 745
quater, § 2, tweede lid BW).
De omzetting heeft tot gevolg dat het vruchtgebruik wordt vervangen door ‘iets anders’, door een ander recht op een goed of door een recht opeen ander goed (R. Barbaix, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016,506-507, nr. 891).
De door een stiefkind uit een eerste huwelijk onder het mom van «omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot in een tweede huwelijk» beoogde overname of inkoop van zijn blote eigendom behoort niet tot de zonder meer afdwingbare basisopties bij omzetting van vruchtgebruik. Het stiefkind kan niet tegen de wil van zijn stiefouder de omzetting van zijn blote eigendom nastreven. Die optie bestaat echter enkel ten behoeve van de langstlevende echtgenoot.
Een vordering tot omzetting van het vruchtgebruik is niet absoluut maar hangt, in geval van discussie, in de regel af van rechterlijke appreciatie. In voorkomend geval doet de rechter aan belangenafweging. Hij doet geenszins uitspraak over een recht aan de zijde van de partijen.
Krachtens art. 745quater, § 4 BW kan de rechter nooit een vordering tot omzetting van het vruchtgebruik m.b.t. de gezinswoning inwilligen zonder de toestemming van de langstlevende echtgenoot. Dit vetorecht is absoluut en geldt ook bij een tweede huwelijk, zelfs als de gezinswoning een eigen familiegoed is van de vooroverleden echtgenoot. (A. Verbeke, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. Pintens (ed.),De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 56, nr. 36).Het bedoelde vetorecht is absoluut (Antwerpen 8 mei 2000, RW 2000-01, 1279). De rechter kan het niet negeren.
Het in art. 745quater, § 4 BW bedoelde vetorecht van de langstlevende echtgenoot wat betreft de omzetting van het vruchtgebruik m.b.t. de vroegere gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad geldt onverkort nadat de langstlevende echtgenoot deze gezinswoning verlaat dan wel verhuurt.
In een sfeer van wantrouwen, moeizame communicatie en samenwerking tussen de partijen, kan de rechter, die in het raam van art. 745quater, § 1 BW aan belangenafweging moet doen en geenszins uitspraak doet over een recht aan de zijde van de partijen, de omzetting van het erfrechtelijke vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot (art. 745bis, § 1 BW) bevelen.
Wanneer de door een van de afstammelingen beoogde omzetting van het erfrechtelijke vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot er blijkbaar in essentie toe strekt deze laatste voor een zowel financieel als anderszins onmogelijke situatie te plaatsen en zodoende zonder meer negatieve doeleinden dient, kan de omzetting bezwaarlijk worden bevolen. Daar komt bij dat de langstlevende echtgenoot hoe dan ook over een absoluut vetorecht beschikt wat de beoogde omzetting van het erfrechtelijke vruchtgebruik betreft m.b.t. de gewezen gezinswoning (art. 745quater, § 4 BW).
Indien de langstlevende de woning verwaarloost kan aan het vruchtgebruik worden geraakt middels een vordering tot verval van vruchtgebruik, zonder dat hierdoor geraakt kan worden aan het vetorecht. Eerder dan het verval uit te spreken zal de rechter bijkomende waarborgen opleggen of het verval slechts gedeeltelijk toestaan.
De omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik als punt van de ingestelde vordering valt onder het mandaat ad litem (in de zin van art. 440, tweede lid Ger.W.; B. Tilleman, Lastgeving in APR Antwerpen, Kluwer, 1997, p. 154-155, nr. 307 en Hof van Beroep Gent 4 januari 2018, RW 2020-2021, 431).
Daar waar artikel 745sexies, § 2, eerste lid BW het heeft over het aanhangig maken middels een verzoekschrift (op tegenspraak) tot omzetting van het vruchtgebruik, kan de vraag tot omzetting van het erfrechtelijke vruchtgebruik, evengoed worden gesteld in het raam vaneen gerechtelijke vereffening-verdeling via de notaris-vereffenaar (M. Coene en A.-L. Verbeke,“Art. 745sexies BW”, Comm.Erf. 2016, 9-10,nr. 13).
De rechter kan, in het raam van de vereffening-verdeling van de nalatenschap het vruchtgebruik omzetten hetzij in volle eigendom hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente(art. 745quater, § 1 BW), met berekening van het vruchtgebruik overeenkomstig artikel 745sexies,§ 3 BW. Deze (laatste) bepaling is gewijzigd door de wet van 22 mei 2014 ‘houdende invoeging van artikel 624/1 BW en tot wijziging van artikel745sexies, § 3 BW teneinde de regels vast te leggen voor de waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende’ (BS 13 juni 2014).Zij is pas in werking getreden tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de eerste omzettingstabellen (S. Seyns, “Nieuwe wetgevingen wetsvoorstellen”, in W. Pintens en Ch.Declerck, Patrimonium 2014, Brugge, die Keure,2014, 75-77; D. Sterck, “La valorisation légale del’usufruit viager”, JT 2014, 561-563).
Op die manier is zij (pas) in werking getreden op 25 januari 2015.Vanaf dat ogenblik is de nieuwe regeling van toepassing op alle vorderingen tot omzetting van vruchtgebruik ingediend na de inwerkingtreding van de wet, zoals in casu (R. Barbaix, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia,2016, 517-518, nrs. 916-918).
Het is irrelevant wanneer het vruchtgebruik waarvan de omzetting wordt gevorderd, is ontstaan. In voorkomend geval komt het (in de eerste plaats) aan de notaris-vereffenaar toe om de omzetting concreet invulling te geven (zie C. De Busschere, “De wettelijke opdracht van de notarissen bij gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, RW 2010-11, 130 e.v.), zij het op de wijze die de rechter op vordering van (minstens) een partij bepaalt.
De rechter is niet verplicht de vraag tot omzetting in te willigen (M. Puelinckx-Coene, J. Verstraete, N. Geelhand en I. Verhaert, “Overzicht van rechtspraak (1996-2004):Erfenissen”, TPR 2005, 486-488, nrs. 56-57; zie bv. ook Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, 329;Antwerpen 18 juni 2007, RW 2008-09, 1433). Behoudens het geval waar het absolute vetorecht geldt van de langstlevende beoordeelt de rechter de soeverein gegrondheid van het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik. Er bestaat immers geen recht om uit het vruchtgebruik te treden. De rechter oordeelt naar billijkheid, rekening houdende met alle belangen zonder dat hierbij het belang van de vruchtgebruiker of het belang van de blote eigenaar primeert. Hierbij mag de rechter rekening houden met materiële en concrete elementen, zelfs met louter menselijke en zelfs met sentimentele criteria
Let wel: Nieuwe bepalingen in het NBW
Omzetting van vruchtgebruik art. 3.161 NBW
Zonder afbreuk te doen aan bijzondere wetten zoals vervat in artikel 745quater tot artikel 745sexies van het oude Burgerlijk Wetboek, kunnen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar op ieder ogenblik bij de rechtbank vorderen dat het wettelijke vruchtgebruik geheel of ten dele wordt omgezet, hetzij in de volle eigendom van met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente.
Dit recht is persoonlijk en niet vatbaar voor overdracht. Het kan niet worden uitgeoefend door de schuldeisers van de rechthebbende.
De rechtbank kan de omzetting geheel of gedeeltelijk toestaan, rekening houdend met de belangen van alle partijen. De omzetting geschiedt overeenkomstig artikel 745sexies van het oude Burgerlijk Wetboek.