Uittreksel uit het Burgerlijk Wetboek
Art. 745quinquies. <W 14-05-1981, art. 8> § 1. Het recht om de omzetting van het vruchtgebruik of de toewijzing in volle eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4, te vorderen, geldt voor elk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, onverschillig of het verkregen is krachtens de wet of bij testament, dan wel ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling.
Dit recht is persoonlijk en niet vatbaar voor overdracht. Het kan niet worden uitgeoefend door de schuldeisers van de rechthebbende.
§ 2. Het recht om de omzetting te vorderen kan niet worden ontnomen aan de afstammelingen (uit een vorige relatie) van de vooroverleden echtgenoot. <W 2007-03-28/39, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Aan de langstlevende echtgenoot kan niet het recht worden ontnomen om de omzetting van het vruchtgebruik of de toewijzing in volle eigendom van de goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4, te vorderen.
§ 3. Ingeval de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap komt met afstammelingen (uit een vorige relatie) en de omzetting wordt gevorderd door een van de partijen, wordt de langstlevende echtgenoot geacht ten minste twintig jaar ouder te zijn dan de oudste afstammeling (uit een vorige relatie). <W 2007-03-28/39, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Arrest Grondwettelijk Hof 16 mei 2019, RW 2019-2020, 457
Die regel, waarbij een fictieve leeftijd wordt toegekend aan de langstlevende echtgenoot die zich in de situatie bevindt van art 745 quinquies §3 , heeft tot doel rekening te houden met het «kleine verschil in leeftijd tussen de [langstlevende] echtgenoot en afstammelingen uit een vorig huwelijk» (Parl.St. Senaat 1980-81, nr. 600/2, p. 22-23) en onbillijke situaties te voorkomen door de nadelige effecten af te zwakken bij huwelijken tussen echtgenoten met een groot leeftijdsverschil wanneer kinderen uit een vorig huwelijk aanwezig zijn (Hand. Senaat, 11 maart 1981, p. 1066).
Dit fictieve leeftijdsverschil strekt ertoe de kinderen uit een vorig huwelijk van de eerststervende te beschermen tegen de uitholling van de eigendom door kapitalisering van het vruchtgebruik. De bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de langstlevende echtgenoot op eerbiediging van het gezinsleven dat uit zijn relatie met de overledene is ontstaan en aan het recht van die echtgenoot op het ongestoord genot van zijn eigendom. Het recht op eerbiediging van het gezinsleven bevat geen algemeen recht op een zeker deel van de nalatenschap van de personen met wie dat gezinsleven is opgebouwd.
De bepaling vertoont een billijk evenwicht tussen de belangen van de langstlevende echtgenoot en die van de kinderen. Deze bepaling maakt geen schending uit van art. 745quinquies, § 3 BW de artt. 10 en 11 Gw. en de artt. 8 en 14 EVRM, alsook art. 1 van het Eerste Aanvullend Protocol. De omstandigheid dat het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, voor het bepalen van het bedrag van het successierecht dat ten laste van hem is, wordt gewaardeerd door rekening te houden met zijn werkelijke leeftijd met toepassing van de regels betreffende die belasting zoals zij in het Waalse Gewest van toepassing zijn, maakt het niet mogelijk om het evenredige karakter van de regel die in de in het geding zijnde bepaling wordt vermeld, ter discussie te stellen.
Noot: F. Tainmont, «La conversion de l’usufruit du conjoint et du cohabitant légal dans le cadre des familles recomposées», JT 2018, 208-214.