Uittreksel uit het NBW
"Paragraaf 1. Onderhandelingen
Art. 5.14. Contractsvrijheid
Buiten de gevallen die de wet bepaalt, staat het iedereen vrij om al dan niet een contract te sluiten en om zijn medecontractant te kiezen, zonder de redenen van zijn keuze te moeten verantwoorden.
De partijen zijn vrij om de inhoud van het contract te bepalen, voor zover dit voldoet aan de bij wet bepaalde geldigheidsvereisten.
Art. 5.15. Onderhandelingsvrijheid
De partijen zijn vrij precontractuele onderhandelingen aan te vatten, te voeren en af te breken.
Ze handelen hierbij in overeenstemming met de eisen van de goede trouw.
Art. 5.16. Informatieplichten
De partijen verstrekken elkaar tijdens de precontractuele onderhandelingen de informatie die de wet, de goede trouw en de gebruiken, in het licht van de hoedanigheid van de partijen, hun redelijke verwachtingen en het voorwerp van het contract, hen opleggen te geven.
Art. 5.17. Precontractuele aansprakelijkheid
De partijen kunnen tijdens de precontractuele onderhandelingen jegens elkaar buitencontractuele aansprakelijkheid oplopen.
Bij foutief afbreken van onderhandelingen houdt deze aansprakelijkheid in dat de benadeelde persoon teruggeplaatst wordt in de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien er niet zou zijn onderhandeld. Wanneer het rechtmatig vertrouwen is gewekt dat het contract zonder enige twijfel gesloten zou worden, kan deze aansprakelijkheid het herstel van het verlies van de verwachte netto-voordelen uit het niet gesloten contract inhouden.
De schending van een informatieplicht kan niet enkel leiden tot de precontractuele aansprakelijkheid maar ook tot de nietigheid van het contract indien voldaan is aan de vereisten bepaald in artikel 5.33."
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
5.14 Contractsvrijheid - Art. 5.14 Burgerlijk Wetboek
Dit artikel verankert het beginsel van de contractsvrijheid en inspireert zich op de formulering van artikel 1102 C. civ. fr.
Het eerste lid verankert de contractsvrijheid, die de vrijheid om te weigeren een contract te sluiten en om zijn medecontractant te kiezen omsluit. Het brengt in herinnering dat particulieren in beginsel niet verplicht zijn om hun beslissingen ter zake te motiveren (Cass., 13 september 1991, Pas., 1991, I, blz. 33), in tegenstelling tot de overheid (zie de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen).
De contractsvrijheid is voortaan echter onderworpen aan tal van beperkingen, waarvan deze bepaling het belang onderstreept door te beginnen met de woorden “Buiten de gevallen die de wet bepaalt” (voor een overzicht van die beperkingen, zie met name P. VAN OMMESLAGHE, Traité de droit civil belge, deel II, Les obligations, Brussel, Bruylant, 2013, nr. 352 e.v., blz. 558 e.v.). Zo moet de impact op deze kwestie onderstreept worden van het mededingingsrecht en de antidiscriminatiewetgeving (wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen; wet van 30 juli 1981, zoals herzien bij de wet van 10 mei 2007, tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; alsook de equivalente wetgeving aangenomen door de deelstaten). Overigens vormt de leer inzake het verbod op rechtsmisbruik een andere belangrijke beperking op de contractsvrijheid (Cass., 7 oktober 2011, Pas., 2011, nr. 529, met de conclusies van de eerste advocaat-generaal A. Henkes, destijds advocaat-generaal, R.C.J.B., 2014, blz. 537, noot T. Leonard, R.W., 2012-2013, blz. 1181, noot S. Jansen en S. Stijns). Hoewel een particulier aldus in beginsel niet verplicht is om aan te geven om welke redenen hij weigert te contracteren, kan de weigering om die redenen op te geven in voorkomend geval in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het bestaan van een vorm van discriminatie of rechtsmisbruik.
In het tweede lid wordt de vrijheid om de inhoud van de overeenkomst te bepalen, verankerd. Ook die vrijheid is aan tal van beperkingen onderworpen. De formulering van de tekst drukt de idee uit dat de geoorloofdheid van het contract uitsluitend wordt beoordeeld op grond van de geldigheidsvereisten vermeld in artikel 5.27, in het bijzonder de vereisten van een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak.
5.15 Onderhandelingsvrijheid - Art. 5.15 Burgerlijk Wetboek
Dit artikel is geïnspireerd op artikel 1112 C. civ. fr. (zie ook: S. STIJNS, 1, 123, nr. 156; W. VAN GERVEN en A. VAN OEVELEN, 152-153; A. VAN OEVELEN, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij onderhandelingen over (commerciële) contracten”, D.A.O.R., 1990, nr. 6; P. VAN OMMESLAGHE, I, 471-472). De vrijheid van onderhandelen wordt bevestigd en blijft het uitgangspunt. Uitzonderingen moeten met grote terughoudendheid worden toegepast.
5.16 Informatieplichten - Art. 5.16 Burgerlijk Wetboek
Dit artikel is geïnspireerd op artikel 1112-1 C. civ. fr. (zie ook: A. DE BOECK, Informatierechten en -plichten bij de totstandkoming en uitvoering van overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2000, 572 p.; S. STIJNS, 1, 124-125, nr. 157; W. VAN GERVEN en A. VAN OEVELEN, 153; P. WÉRY, I, 151-153, nr. 126).
Er geldt in het gemeen recht geen algemene informatieplicht: de partijen zijn niet verplicht elkaar alle informatie te geven die ze zelf hebben. Informatie moet dus alleen worden meegedeeld in de gevallen voorzien in deze bepaling, met name als de goede trouw het oplegt. Dat sluit niet uit dat partijen tijdens de onderhandelingen afspraken kunnen maken over de mee te delen informatie.
Zie voor wettelijke informatieplichten, o.m. artikelen III.84 e.v., VI.2 en X.26 tot X.34 WER; artikel 7 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
Voor langs elektronische weg gesloten contracten door professionelen legt artikel XII.7 WER bijzondere informatieverplichtingen op.
5.17 Precontractuele aansprakelijkheid - Art. 5.17 Burgerlijk Wetboek
Dit artikel bevestigt en verduidelijkt het geldende recht inzake precontractuele aansprakelijkheid (zie: A. DE BOECK, Informatierechten en -plichten bij de totstandkoming en uitvoering van overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2000, nrs. 431-442; S. STIJNS, 1, 124, nr. 157 en 150, nr. 193; W. VAN GERVEN en A. VAN OEVELEN, 152-153).
Het eerste lid bevestigt het beginsel van de precontractuele aansprakelijkheid waarop de regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing zijn, bijvoorbeeld ingeval van foutief afbreken van onderhandelingen of een schending van een informatieplicht. Bijgevolg leidt precontractuele aansprakelijkheid tot de verplichting om de door de andere persoon geleden schade te herstellen.
Het tweede lid is slechts van toepassing ingeval van foutief afbreken van onderhandelingen. Enkel het negatieve contractbelang komt in dit geval voor vergoeding in aanmerking, tenzij het rechtmatig vertrouwen gewekt is dat het contract zonder enige twijfel gesloten zal worden. In dat geval komt het positieve contractbelang voor vergoeding in aanmerking, zodat die vergoeding kan overeenstemmen met de verwachte netto-voordelen uit het niet gesloten contract (zie P. VAN OMMESLAGHE, I, nr. 339, p. 542 e.v.; contra: art. 1112 C. civ. fr.). In antwoord op de opmerkingen van de Raad van State lijkt het nuttig te preciseren dat dit slechts in uitzonderlijke omstandigheden zal kunnen plaatsvinden.
Enkel schade die in oorzakelijk verband staat met het foutief afbreken van de onderhandelingen komt voor vergoeding in aanmerking. Het herstel van het negatief contractbelang omvat bijvoorbeeld de gemaakte kosten die nutteloos geworden zijn en het verlies van een kans op een contract met een derde. Uitgaven die men sowieso gemaakt zou hebben, komen daarentegen niet voor vergoeding in aanmerking.