De onderhoudsplicht van de ouders wordt vastgelegd in de artikelen 203 en 203bis van het burgerlijk wetboek:
Art. 203.[
1 § 1. De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.
§ 2. Met middelen wordt onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.
§ 3. De langstlevende echtgenoot is gehouden tot de verplichting gesteld in paragraaf 1 ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden echtgenoot van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij huwelijkscontract, door schenking of bij testament.]
1 [
2 Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden echtgenoot te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden. ]
2 ----------
(
1)<W
2010-03-19/05, art. 2, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
(
2)<W
2012-12-10/14, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 203bis.[
1 § 1. Elke ouder draagt bij in de kosten die voortvloeien uit de bij artikel 203, § 1, bepaalde verplichting, in verhouding tot zijn respectieve aandeel in de samengevoegde middelen.
§ 2. Onverminderd de rechten van het kind, kan elk van de ouders van de andere ouder diens bijdrage vorderen in de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1.
§ 3. De kosten omvatten de gewone kosten en de buitengewone kosten.
De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind.
Onder buitengewone kosten wordt verstaan de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden.
[
4 In de gevallen waarin buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht, is aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending. Als het verzoek tijdens de schoolvakanties van minstens één week of meer geformuleerd is, wordt deze termijn tot dertig dagen verlengd.
Wanneer een uitgave wordt geweigerd, zal de betwisting door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.
De Koning stelt de buitengewone kosten vast, alsook de wijze van afrekening van deze kosten en bepaalt welke buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht. Bij gerechtelijke beslissing of overeenkomst kan worden afgeweken van de door de Koning vastgestelde buitengewone kosten en wijze van afrekening.]
4 § 4. Op vraag van één van de ouders kan de [
3 familierechtbank]
3 de partijen verplichten een rekening te openen bij een door de [
2 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]
2 op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling, die bestemd wordt tot de betaling van de bijdragen vastgesteld op grond van artikel 203, § 1.
In dat geval bepaalt de [
3 rechtbank]
3 minstens :
1° de bijdrage van elk der ouders in de kosten bedoeld in artikel 203, § 1, alsook de sociale voordelen die aan het kind toekomen die op deze rekening gestort dienen te worden;
2° het maandelijks tijdstip waarop deze bijdragen en sociale voordelen gestort dienen te worden;
3° de wijze waarop over de op deze rekening gestorte sommen kan worden beschikt;
4° de kosten die betaald worden met deze gelden;
5° de organisatie van het toezicht op de uitgaven;
6° de manier waarop tekorten aangevuld zullen worden;
7° de bestemming van de overschotten die op deze rekening gestort worden.
Stortingen van bijdragen gedaan ter uitvoering van dit artikel, worden beschouwd als betalingen van onderhoudsbijdragen in het kader van de in artikel 203, § 1, gedefinieerde onderhoudsverplichting.]
1 ----------
(
1)<W
2010-03-19/05, art. 3, 048; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>
(
2)<W
2011-03-03/01, art. 331; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
(
3)<W
2013-07-30/23, art. 19, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(
4)<W
2018-12-21/09, art. 125, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
Deze onderhoudsplicht staat los van de vraag of ouders samen of afzonderlijk wonen. Indien een kind samenwoont bij een ouder zal de ouder die niet bij het kind woont gehouden zijn een bijdrage te betalen in de onderhoudskost. Dit bedrag wordt in overleg bepaald tussen beide ouders en bij gebreke aan overeenstemming door de familierechtbank.
Een verschil wordt gemaakt tussen de obligatio (de plicht tot onderhoud en het recht op onderhoudsgeld) en de contributio (het te betalen bedrag in concreto). De obligatio raakt de openbare orde en kan niet het voorwerp uitmaken van een overeenkomst waarbij dit recht wordt beperkt of afgeschaft. De contributio daarentegen kan wel het voorwerp uitmaken van een overeenkomst en kan dus afwijken van het principe dat de ouders naar evenredigheid bijdragen voor het kind. Zij wordt steeds voorlopig ingevuld en is afhankelijk van de noden van het kind en het vermogen van de ouder). De contributio kan zelfs bepaald worden op 0 euro (nihilbeding), zonder dat hierdoor de rechten en belangen van het kind worden miskend of het kind benadeeld wordt. Zo kan een nihilbeding of een beding dat voorziet in een geringe bijdrage voor het kind nooit de obligatioverplichting wegnemen. Dit betekent dat op elk ogenblik de contributio kan worden herzien en er dus op elk ogenblik een (hoger) bedrag aan onderhoudsgeld kan worden opgelegd indien en dus nooit voor gevolg hebben dat de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding of de ontplooiing van het kind dit vereist.
Het recht om het onderhoudsgeld voor een kind te vorderen komt zowel toe aan het kind zelf als aan de ouder bij wie het kind verblijft. Indien het minderjarig kind verblijft bij een ouder zal deze ouder ofwel de autonome vorderingsrecht van het kind instellen namens het kind, dan wel een eigen vordering instellen tot het bekomen van een onderhoudsbijdrage tegen de andere ouder.
Een ouder die veroordeeld werd tot betaling van onderhoudsgeld voor een kind aan de andere ouder kan op vordering van het kind veroordeeld worden om dit onderhoudsgeld in de toekomst rechtstreeks aan het kind te betalen, wanneer het kind van de ouder die het onderhoudsgeld ontvangt niet de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding
of de ontplooiing ontvangt waar het recht op heeft.
Wanneer de bijdrageplicht geregeld wordt in een EOT en het kind wenst het onderhoudsgeld rechtstreeks te ontvangen, dient de vordering gesteld tegen beide ouders.
De omvang van het onderhoudsgeld van het kind dient niet alleen de behoeften van het kind te dekken maar dient in verhouding te staan tot de gemiddelde levenstandaard van de ouders, waarbij kinderen het recht hebben in deze levensstandaard te delen.