Het begrip ontslag kan gedefinieerd worden als een eenzijdige rechtshandeling waardoor een partij aan de andere partij ter kennis brengt dat zij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen.
Het ontslag veronderstelt noodzakelijkerwijze een onherroepelijke wilsuiting om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Opdat het ontslag geldig zou zijn, is vereist dat er geen twijfel bestaat over de wil ontslag te geven. Het ontslag is immers een definitieve handeling die vereist dat de ontslaggevende partij werkelijk de intentie heeft de overeenkomst te beëindigen.
Een ontslag vergt dus een ondubbelzinnige uiting van de intentie tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De opzegging is een vorm van ontslag: een partij geeft hierbij eenzijdig aan de andere partij haar wil te kennen dat de arbeidsovereenkomst een einde zal nemen na verloop van een bepaalde termijn (de opzeggingstermijn). Het begrip opzegging kan dus gedefinieerd worden als de voorafgaandelijke bekendmaking van de datum waarop de arbeidsovereenkomst een einde moet nemen
De opzegging moet als bijzondere vorm van het ontslag beantwoorden aan de geldigheidsvereisten voor het ontslag.
Art. 37 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (arbeidsovereenkomstenwet) bepaalt:
«§ 1. Is de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, dan heeft ieder der partijen het recht om die te beëindigen door opzegging aan de andere. (...)».
Art. 39 van de arbeidsovereenkomstenwet bepaalt:
«§ 1. Is de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, dan is de partij die de overeenkomst beëindigt zonder dringende reden of zonder inachtneming van de opzeggingstermijn vastgesteld in de artikelen 59, 82, 83, 84 en 115, gehouden de andere partij een vergoeding te betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn. (...)».
Krachtens de artikelen 37 en 39 van de arbeidsovereenkomstenwet, kunnen arbeidsovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn gesloten, eenzijdig worden beëindigd door middel van een opzeggingstermijn, of, bij ontstentenis daarvan, door middel van een compenserende opzeggingsvergoeding, het ontslag om dringende reden buiten beschouwing gelaten.
Met art. 39 van de arbeidsovereenkomstenwet beoogt de wetgever de gevolgen van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst enigszins af te zwakken, door de opzegging in beginsel afhankelijk te stellen van een zekere opzeggingstermijn of, bij ontstentenis daarvan, van de betaling van een compenserende opzeggingsvergoeding.
De duur van de opzeggingstermijn wordt geregeld in de artikelen 59, 82, 83, 84 en 115 van de arbeidsovereenkomstenwet, al naargelang het gaat om werklieden, bedienden of dienstboden. Krachtens art. 39, § 1, van die wet moet de compenserende opzeggingsvergoeding worden bepaald aan de hand van het «lopende loon», dat in beginsel overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn. Art. 39, § 1, tweede lid, preciseert dat de opzeggingsvergoeding niet alleen het lopende loon behelst, maar ook alle voordelen verworven krachtens de overeenkomst.