Het geven van een opdracht is een vorm van aanzetting tot het plegen van een misdrijf. Aanzetting tot het plegen van een misdrijf is deelneming aan het misdrijf.
De aanstoker of opdrachtgever wordt gelijkgesteld met de dader van het misdrijf, alhoewel hij niet rechtstreeks aan de uitvoering er van meewerkt.
De aanzetting, dan wel de opdracht doet het misdadig voornemen ontstaan, waarbij de aanstoker aldus de eerste oorzaak van het misdrijf is, reden waarom de aanzetter met de pleger van het misdrijf wordt gelijkgesteld.
Wanneer de dader buiten de opdracht (of hetgeen waartoe hij werd aangestookt) optreedt blijft hij verantwoordelijk doch alleen dan, indien de opdracht onbepaald was en de bijkomende misdrijven als het logisch en waarschijnlijk gevolg van de door de lastgeving bevolen misdaad moeten beschouwd worden. Wanneer de lasthebber een ander misdrijf pleegt dan dat, wat hem bevolen is, kan de opdrachtgever daarvoor niet verantwoordelijk gesteld worden.
artikel 66 strafwetboek stelt dat als daders van een misdaad of een wanbedrijf worden gestraft :
Zij die, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks hebben uitgelokt;
Zij die, het zij door woorden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld, aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld, het plegen van het feit rechtstreeks hebben uitgelokt, onverminderd de straffen die bij de wet bepaald zijn tegen daders van aanzetting tot misdaden of wanbedrijven, zelfs voor het geval dat die aanzetting zonder gevolg is gebleven.
De aanzetting moet dus volgens een der door de wet omschreven wijzen gebeuren: "giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht", "misdadige kuiperijen" of arglistigheden dan wel uitlokking middels woorden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld, aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld.
De rechtstreekse aanzetting of advies tot het plegen van een misdrijf moet om strafbaar te zijn moet de aanzetting gevolg hebben gehad. Dit geldt echter niet voor de uitlokking middels woorden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld, aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld.
Het misbruik van gezag bestaat in bevel te geven om een wanbedrijf of een misdaad of een strafbaar feit te plegen. Dit gezag kan ook louter moreel zijn.
Het enkele feit van een derde de opdracht te geven tot het plegen van een misdaad of een wanbedrijf, door hem met het oog daarop een geldbedrag te overhandigen, zonder dat die derde heeft gehandeld, is geen begin van uitvoering van die misdaad of van dat wanbedrijf, maar een voorbereidende handeling van het misdrijf zie Cass., 3 nov. 2004, AR P.04.1191.F, A.C., 2004, nr 529; M. van de KERCHOVE en F. TULKENS, Introduction au droit pénal, Kluwer, 2005, p. 358-359; D. KIGANAHÉ, "Réflexions autour de la notion de 'commencement' de la tentative punissable en droit pénal", Liber amicorum Jean du Jardin, Kluwer, 2001, p. 236.
Wanneer de feiten waarvan de eiser werd verdacht geen moordpoging konden uitmaken, hadden ze toch kunnen worden omschreven als een overtreding van de wet van 7 juli 1875 tot bestraffing van het aanbod of het voorstel om bepaalde misdaden te plegen. (Cass. 14 januari 2009 P.2009.0024.F)
Zie strafbare Poging
- Art. 51 Strafwetboek:
ART. 51
Strafbare poging bestaat, wanneer het voornemen om een misdaad of een wanbedrijf te plegen zich heeft geopenbaard door uitwendige daden die een begin van uitvoering van die misdaad of van dat wanbedrijf uitmaken en alleen ten gevolge van omstandigheden, van de wil van de dader onafhankelijk, zijn gestaakt of hun uitwerking hebben gemist.