De pauliaanse vordering moet als een persoonlijke vordering tot buitencontractuele schadevergoeding in de zin van de artikelen 1382-1383 BW worden aangezien, die met toepassing van artikel 2262/b/s, § 1, tweede en derde lid BW verjaart.
Het Hof van Cassatie preciseert dat uit artikel 2262bis, § 1, tweede lid BW en artikel 1 Hyp.W. volgt dat de overschrijving van de akte in het register van de bevoegde hypotheekbewaarder niet tot gevolg heeft dat eenieder vanaf de overschrijving de in artikel 22620/s, § 1, tweede en derde lid BW vereiste kennis heeft. Het aanvangspunt van de bedoelde verjaring is de dag waarop de benadeelde daadwerkelijk kennis heeft gekregen van de schade en niet die waarop hij moet worden vermoed hiervan kennis te hebben gekregen. De verjaringstermijn van een pauliaanse vordering tegen een akte die is overgeschreven in het register van de bevoegde hypotheekbewaarder begint niet te lopen door het loutere feit van de overschrijving van de akte.
Het aanvangspunt van de bedoelde verjaring is de dag waarop de schuldeiser daadwerkelijk kennis heeft gekregen van de aangevochten rechtshandeling, de daarbij betrokken partijen en het gebeurlijk bedrieglijke dan wel schadeverwekkende karakter. Het enkele gegeven van de overschrijving van de bedoelde akte in de registers van de bevoegde hypotheekbewaarder in de zin van artikel 1 Hyp.W. maakt niet dat de schuldeiser er daadwerkelijk kennis van had.
De pauliaanse vordering vormt de belangrijkste uitzondering op het beginsel van de tegenwerpbaarheid van contracten aan derden. Krachtens artikel 1167 BW mogen schuldeisers 'in hun eigen naam opkomen tegen de handelingen die hun schuldenaar heeft verricht met bedrieglijke benadeling van hun rechten'. Heeft een schuldenaar een contract gesloten met bedrieglijke benadeling van de rechten van zijn schuldeiser, dan kan de schuldeiser (die een derde is ten aanzien van dat contract) een vordering instellen opdat hij zich het bestaan ervan niet zou moeten laten tegenwerpen. Slaagt deze vordering, dan moet de schuldeiser geen rekening meer houden met het bedrieglijke contract (dat als dusdanig blijft bestaan).
Als een bijzondere toepassing van de buitencontractuele aansprakelijkheid, bestaat de hou uit het gedrag van de schuldenaar, dat bestaat uit de zogeheten pauliaanse fraude, die een onrechtmatige daad uitmaakt ten aanzien van zijn schuldeiser. Zijn fout bestaat erin dat hij als schuldenaar zijn insolvabiliteit veroorzaakt of doet toenemen, terwijl hij weet of behoort te weten dat hij daardoor zijn schuldeisers benadeelt. De beoogde niet-tegenwerpbaarheid van het bestreden contract strekt tot herstel in natura van de schade die de schuldeiser lijdt. Biedt de niet-tegenwerpbaarheid geen (volledig) herstel, dan is een herstel bij equivalent mogelijk in de vorm van een schadevergoeding.
Krachtens artikel 882 BW kan de schuldeiser van een deelgenoot, beletten dat de verdeling met bedrieglijke benadeling van zijn rechten geschiedt, door zich te verzetten dat zij buiten zijn aanwezigheid wordt gedaan. De schuldeiser heeft het recht om op eigen kosten in de verdeling tussen te komen. Tegen een voltrokken verdeling kan hij echter niet opkomen, behalve wanneer zij heeft plaatsgehad buiten hem om en met miskenning van een door hem gedaan verzet.
Krachtens artikel 788 BW kan een persoonlijke schuldeiser van een erfgerechtigde schuldenaar ageren tegen een met bedrieglijke benadeling van zijn rechten gedane verwerping van een nalatenschap. Het gaat om een bijzondere toepassing van de pauliaanse vordering in de zin van artikel 1167 BW.
Ter bescherming van de reservataire erfgenamen bevat artikel 918 BW het dubbele vermoeden dat vervreemdingen aan erfgerechtigden in rechte lijn (1) hetzij met last van een lijfrente, (2) hetzij met afstand van kapitaal, (3) hetzij met voorbehoud van vruchtgebruik enerzijds schenkingen zijn, die anderzijds buiten erfdeel gebeurden. Bij overschrijding van het beschikbare deel gebeurt de inkorting niet in natura maar wel in waarde.
Hiertoe is wel de toestemming van de bedoelde (reservataire) erfgerechtigde op het ogenblik van de vervreemding vereist.
Krachtens artikel 918 in fine BW kunnen de aanrekening en de inkorting niet meer worden gevorderd door de erfgenaam aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent en die in de vervreemding heeft toegestemd. Een reservataire erfgenaam kan derhalve vóór het openvallen van de nalatenschap afstand doen van de in artikel 918 BW bedoelde rechten ten aanzien van een nog niet opengevallen nalatenschap. Artikel 918 BW biedt aldus een middel om een reservataire erfgenaam een deel van zijn reserve te ontnemen in het raam van een familiale regeling. Hiertoe is wel de toestemming van de bedoelde (reservataire) erfgerechtigde op het ogenblik van de vervreemding vereist.
Een familiale regeling die er met toepassing van voormelde bepaling op bedrieglijke wijze toe strekt het verhaal van een schuldeiser van een van de betrokkenen te beknotten, daar waar de schuldenaar zich verarmt door te beschikken over zijn reservataire nalatenschapsrechten, is aanvechtbaar middels een pauliaanse vordering.