Uittreksel uit het NBWArt. 5.114 Postcontractuele verbintenissen en bedingen
De beëindiging van het contract heeft geen gevolgen voor de verbintenissen en bedingen die, gelet op de bedoeling van de partijen en op de grond van tenietgaan, zijn bestemd om van toepassing te blijven gedurende de door de partijen overeengekomen termijn of, bij gebreke daarvan, gedurende een redelijke termijn.
De wet, de goede trouw of de gebruiken kunnen ook verbintenissen opleggen na het einde van het contract.
De regels betreffende de contractuele verbintenissen zijn daarop van toepassing, tenzij hun aard of strekking zich daartegen verzet.
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Het komt vaak voor dat een contract bedingen omvat die, volgens de bedoeling van de partijen, rekening houdend met de aard en de strekking ervan, van toepassing moeten blijven, zelfs bij tenietgaan van het contract. Daarbij gaat het met name om bedingen inzake vertrouwelijkheid, kennisgeving, toepasselijk recht, oplossing van geschillen, enz. Het eerste lid bevestigt dat de bedoeling van de partijen in dat geval moet worden gerespecteerd, zulks overeenkomstig het beginsel van de overeenkomst-wet.
Art. 5.114 NBW nodigt in dat opzicht ook uit om rekening te houden met de aard van de grond van het tenietgaan van het contract. Het is immers mogelijk dat bepaalde bedingen moeten blijven voortbestaan bij bepaalde gronden van tenietgaan en niet bij andere. Over het algemeen strekken de gevolgen van de nietigverklaring van een contract verder dan die van de andere wijzen van tenietgaan van een contract. Zo zal een schadebeding niet kunnen blijven voortbestaan bij de nietigverklaring van een contract, aangezien zo'n beding slechts van toepassing kan zijn indien een op geldige wijze aangegane verbintenis niet wordt nagekomen. Zo'n beding kan daarentegen, in beginsel, blijven voortbestaan bij de ontbinding van het contract, voor zover het schadebeding beoogt de aanvullende schade te herstellen die de restituties naar aanleiding van de ontbinding niet hebben hersteld. Als het schadebeding echter beoogt de niet-nakoming van de verbintenis te compenseren zonder rekening te houden met de restituties naar aanleiding van de ontbinding, is het in beginsel niet de bedoeling dat zo'n schadebeding toepassing vindt bij de ontbinding van het contract.
Art. 5.114 tweede lid NBW verduidelijkt dat naast de verbintenissen en bedingen van het contract die van toepassing blijven door de wil van de partijen, het einde van het contract ook aanleiding kan geven tot nieuwe verbintenissen die hun oorsprong vinden, ofwel in de wet ofwel in het beginsel van goede trouw. Wat de wettelijke verbintenissen betreft, moeten met name de verbintenissen tot restitutie die voortkomen uit de nietigverklaring of de ontbinding van het contract vermeld worden (zie de artikelen 5 115 tot 5 124). Wat de verbintenissen die voortvloeien uit het beginsel van goede trouw betreft, kan met name melding worden gemaakt van de verbintenis die, naargelang van de omstandigheden, ten laste van de concessiegever kan vallen om op het einde van de concessie de stock van de concessiehouder over te nemen (Cass. 31 oktober 1997, Pas. 1197, I, nr. 438).
Art. 5.114 derde lid NBW verheldert overigens het feit dat die nieuwe verbintenissen bedoeld in het tweede lid, net als degene bedoeld in het eerste lid, onderworpen zijn aan het regime van de contractuele verbintenissen. Zo zal het contract in voorkomend geval nog kunnen worden ontbonden als het contract is opgezegd en een van de partijen de nieuwe verbintenissen die uit die opzegging voortvloeien, niet nakomt. De toepassing van de regels met betrekking tot contractuele verbintenissen geldt evenwel slechts voor zover de aard of de strekking van de betrokken postcontractuele verbintenissen zich daar niet tegen verzet. Zo is, bij niet-nakoming van een restitutieverbintenis na nietigverklaring of na ontbinding wegens niet-nakoming van het contract, enkel restitutie in natura of in waarde mogelijk (artikel 5 119), maar geen vordering tot ontbinding.