De modaliteit waaronder de opschorting of het uitstel wordt verleend, zijnde de voorwaarden die tijdens de proeftijd dienen nageleefd en door de rechter worden opgelegd wordt probatie geheten (etymologie: Latijn "probare", hetgeen zowel "bewijzen" als "uittesten", "onderzoeken" betekent.
Deze bijzondere voorwaarden, probatievoorwaarden genoemd, kunnen niet als een zelfstandige maatregel worden opgelegd. Ze worden steeds gekoppeld aan de opschorting of het uitstel en kunnen maar worden opgelegd voor de proetermijn waarvoor het uitstel of de opschorting wordt toegestaan.
Opschorting is een kans die geboden kan worden wordt aan een beklaagde of veroordeelde, waarbij ofwel de schuld wordt weerhouden maar er geen straf wordt uitgesproken (opschorting van de uitspraak) dan wel een straf wordt uitgesproken die niet wordt uitgevoerd (opschorting/uitstel van straf) meestal onder specifieke na te leven voorwaarden en waarbij de opschorting kan worden herroepen indien de voorwaarden niet worden nagekomen.
zie ook autonome probatiestraf van art. art. 37 octies strafwetboek 1867
Probatie bestaat aldus uit gebods- en verbodsbepalingen, aangepast aan de de probant om diens re-integratie te bevorderen.
De probatie vergt het uitdrukkelijke formele akkoord van de beklaagde met de voorwaarden en diens engagement om de opgelegde probatie na te komen. Indien de probant er voor kiest de voorwaarden niet na te komen kan de herroeping van de probatie volgen.
De niet-naleving van de probatievoorwaarden wordt beoordeeld door de probatiecommissie, die over een appreciatiebevoegdheid beschikt.
Wanneer de probatiecommissie de niet-naleving voldoende erg heeft geacht, kan ze de schending ter kennis brengen van het openbaar ministerie te brengen, die de rechtbank kan vorderen de probatie te herroepen of nieuwe voorwaarden aan de probatie te verbinden.
De probatiecommissie kan de probant wel nog een kans geven en daartoe de probatie eventueel wijzigen. Alsdan wordt de tegensprekelijke procedure van artikel 12 Probatiewet bepaalde tegensprekelijke procedure te worden gevolgd.
De vordering tot herroeping van een probatie moet worden ingesteld bij dagvaarding uiterlijk binnen het jaar na het verstrijken van de proeftermijn. De proeftermijn neemt een aanvang op de datum van de beslissing die ze toekent ook al is de beslissing nog niet in kracht van gewijsde getreden.
Wanneer de rechter beslist de opschorting te herroepen, moet hij een straf opleggen. Deze straf ken niet meer dan 5 jaar bedragen (artikel 13,artikel 13,§ 4 Probatiewet). Ook op een vordering tot herroeping kan de rechter alsnog een straf met uitstel opleggen en aan dit uitstel opnieuw aan probatie verbinden. De rechter kan verder herroepen maar kan ook nieuwe voorwaarden opleggen zonder de uitvoeringstermijn te wijzigen.
Zie Probatiewet
zie ook wet van 21 mei 2013, inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie, klik hier
Opschorting uitstel en probatie onder de gelding van het strafwetboek van 2024 (in werking vanaf 8 april 2026)
Art 64 Sw. 2024 (inwerking 8 april 2026) stelt:
“Art. 64. Opschorting van de uitspraak van de ver-oordeling
§ 1. Wanneer de rechter het ten laste gelegd misdrijf waarop een straf van niveau 1, 2, 3, 4, 5 of 6 is gesteld bewezen verklaart, kan hij de opschorting van de uitspraak van de veroordeling gelasten indien de beklaagde hiermee instemt.
Aan de opschorting wordt een proeftijd gekoppeld van ten minste een jaar en ten hoogste vijf jaar, met ingang van de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden.
De beslissing tot opschorting maakt een einde aan de vervolging indien zij niet wordt herroepen.
§ 2. Wanneer de opschorting wordt gelast, wordt de beklaagde veroordeeld in de kosten en, indien daar aanleiding toe bestaat, tot de teruggave en de verbeurdverklaring. Desgevallend wordt ook uitspraak gedaan over de burgerlijke vordering.
§ 3. De onderzoeksgerechten kunnen de opschorting van de uitspraak van de veroordeling gelasten ten aanzien van de inverdenkinggestelde onder de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wanneer zij van oordeel zijn dat de openbaarheid van de debatten de declassering van de inverdenkinggestelde zou kunnen veroorzaken of zijn reclassering in gevaar zou kunnen brengen.
§ 4. De opschorting kan op vordering van het openbaar ministerie worden herroepen door de correctionele rechtbank of, indien het feit behoort tot haar bevoegdheid, door de politierechtbank, die de opschorting gelast heeft:
1° indien bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing wordt vastgesteld dat een nieuw misdrijf, gepleegd tijdens de proeftijd, een hoofdgevangenisstraf van minstens zes maanden tot gevolg heeft gehad;
2° indien diegene voor wie de maatregel is genomen wegens een overtreding van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of van haar uitvoeringsbesluiten, gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf heeft gepleegd dat veroordeling krachtens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of haar uitvoeringsbesluiten tot gevolg heeft gehad.
Indien de opschorting wordt herroepen, kan voor het betrokken misdrijf ten hoogste een straf van niveau 3 worden opgelegd.
De vordering tot herroeping en tot uitspraak van de veroordeling voor het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot de opschorting verjaart drie volle jaren na de dag waarop de veroordeling wegens het nieuwe misdrijf in kracht van gewijsde is getreden.”
Commentaar
De wetgever van het strafwetboek 2024 koos ervoor om de bepalingen van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, op te nemen in het nieuwe Strafwetboek.
Het strafwetboek 2024 heeft de gewone opschorting behouden als mogelijkheid, zowel voor de vonnisrechters als voor de onderzoeksgerechten.
De probatie-opschorting werd niet te behouden.
Het strafwetboek 2024 voorziet reeds in de probatiestraf van art. 44.
De proeftermijn die kan worden gekoppeld aan de probatiestraf werd uitgedreid tot vijf jaar. Dit verbetert de effectiviteit van de probatiestraf, doordat een langere opvolging van de betrokkene mogelijk wordt en de probatiestraf in een aantal gevallen nog meer een alternatief voor de gevangenisstraf met probatie-uitstel wordt, wat in het voordeel van de maatschappelijke re-integratie van de beklaagde werkt.
Het kiezen voor een probatiestraf in plaats van voor een probatie-opschorting heeft in deze belangrijke efficiëntievoordelen. Wanneer er een ernstige schending wordt vastgesteld van de probatievoorwaarden, moet in het geval van een probatie-opschorting de zaak terug voor de vonnisrechter aanhangig worden gemaakt, die het dossier terug volledig zal moeten bestuderen om o.a. de ernst van de feiten, de omstandigheden waarin ze werden gepleegd, … te beoordelen om zo te komen tot het bepalen van een gepaste straf. Wanneer men daarentegen kiest voor een probatiestraf, moet de rechter die de feiten heeft beoordeeld (en dus op de hoogte is van alle relevante elementen van de zaak) meteen ook de vervangende straf bepalen die kan worden uitgevoerd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Bovendien is het verantwoord dat, wanneer het profiel van de dader van aard is dat een gewone opschorting niet volstaat maar probatievoorwaarden noodzakelijk zijn, hieraan een grondig debat voor de vonnisrechter voorafgaat.
Wat betreft de toepassingsvoorwaarden voor de opschorting wordt aansluiting gezocht bij de voorwaarden uit de probatiewet 1964. De opschorting wordt beperkt tot misdrijven waarop een straf van niveau 1, 2, 3, 4, 5 of 6 is gesteld, wat overeenstemt met de uitsluiting van de uitspraak van de opschorting door het hof van assisen en voor feiten strafbaar met een correctionele gevangenisstraf van meer dan twintig jaar onder de gelding van het strafwetboek 1867. De precedentenvereiste onder de gelding van het strafwetboek 1867 (de vereiste dat men nog niet eerder mag veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden of een zwaardere straf) wordt evenwel niet hernomen. Hetzelfde geldt overigens voor de precentenvereiste wat betreft het uitstel. Op de redenen voor deze afschaffing wordt dieper ingegaan bij de uiteenzetting over het uitstel.
Wat betreft de gronden tot herroeping van de opschorting wordt onder 1° de herroepingsgrond uit het artikel 13, § 1 Probatiewet 1964 hernomen, met dien verstande dat de nieuwe veroordeling aanleiding moet hebben gegeven tot een hoofdgevangenisstraf van zes maanden in plaats van één maand onder de gelding van het strafwetboek 1867.
De tweede herroepingsgrond herneemt de herroepingsgrond van de wet 1964 voor gevallen van herhaling op basis van de Wegverkeerswet (art. 13, 1bis, Probatiewet).
De procedurele bepalingen ter zake uit de probatiewet dienen te worden opgenomen in het Wetboek van Strafvordering.
Let wel: voor de bepalingen van de probatiestraf onder de gelding van het straf wetboek 2024 (in werking 8 april 2024): klik hier.
Art. 44 Sw 2024 (in werking 8 april 2026 stelt
“Art. 44. Probatiestraf
§ 1. Wanneer de rechter van oordeel is dat hij een straf van niveau 2 of van niveau 1 moet uitspreken, kan hij als hoofdstraf een probatiestraf opleggen.
De rechter kan een probatiestraf slechts uitspreken als de beklaagde, in persoon of via zijn advocaat, met kennis van zaken zijn instemming heeft gegeven.
§ 2. De probatiestraf bestaat uit de verplichting algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde termijn.
De duur van de probatiestraf van niveau 2 bedraagt meer dan twaalf maanden en ten hoogste twee jaar. De duur van de probatiestraf van niveau 1 bedraagt minstens zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De rechter legt bij het uitspreken van een probatiestraf van niveau 1 een geldboete van 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro of een gevangenisstraf van minstens een maand tot ten hoogste zes maand op. Bij het uitspreken van een probatiestraf van niveau 2 legt de rechter een geldboete van 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro of een gevangenisstraf van minstens een maand en ten hoogste een jaar op. Deze vervangende straffen kunnen worden toegepast indien de probatiestraf niet wordt uitgevoerd.
De natuurlijke personen aan wie een probatiestraf werd opgelegd, worden bovendien onderworpen aan de sociale begeleiding door de daartoe aangewezen bevoegde dienst van de gemeenschappen.
§ 3. De rechter bepaalt de duur van de probatiestraf en de bijzondere voorwaarden waaraan de veroordeelde wordt onderworpen.
Aan de probatiestraf worden de volgende algemene voorwaarden verbonden:
1° geen misdrijven plegen;
2° voor de natuurlijke personen, een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, het adres van zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast;
3° voor de natuurlijke personen, gevolg geven aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechtbank en aan die van de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast.
De bijzondere voorwaarden kunnen bestaan uit onder meer het volgen van een opleiding, een beroepsstage of een ambulante behandeling.
De probatiestraf gaat in vanaf de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is getreden.
§ 4. In voorkomend geval, bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank, na de veroordeelde gehoord te hebben, de concrete invulling van de probatiestraf.
De strafuitvoeringsrechtbank kan de bijzondere voorwaarden geheel of ten dele opschorten, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde. Indien de strafuitvoeringsrechtbank van oordeel is dat de probatiestraf zijn doel heeft bereikt, kan zij beslissen een einde eraan te maken, zelfs als de door de rechter bepaalde termijn nog niet is verstreken.
De Koning bepaalt voor het overige de nadere regels inzake de tenuitvoerlegging en controle van de probatiestraf. Hij organiseert ook samen met de bevoegde instanties de verspreiding van informatie en het overleg inzake de toepassing van de probatiestraffen.
§ 5. Wanneer de probatiestraf geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, en na de veroordeelde gehoord te hebben, beslissen dat de vervangende straf of een deel ervan ten uitvoer zal worden gelegd, hierbij rekening houdende met het deel van de probatiestraf dat de veroordeelde reeds heeft verricht.”
Commentaar
Bij de wet van 10 april 2014 is de probatiestraf ingevoerd als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken. De bepalingen met betrekking tot deze straf werden herzien in het kader van de wet van 5 februari 2016 (zogeheten ‘Potpourri II’-wet), in werking getreden op 1 mei 2016.
Art. 44 Sw. 2024 berust grotendeels op de bepalingen van de Sw. 1867.
In een streven naar leesbaarheid en vereenvoudiging worden evenwel enkel de bepalingen betreffende de voorwaarden en het opleggen van de straf opgenomen in het Wetboek. De bepalingen die de strafuitvoering tot in detail regelen, moeten dan geregeld worden bij koninklijke besluiten en in een algemene wetgeving betreffende de strafuitvoering.
De probatiestraf bestaat in de verplichting om algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde termijn. Indien gerechtvaardigd door de omstandigheden van de zaak, kan die straf ook opportuun blijken voor de rechtspersonen: daarom wordt erin voorzien dat die straf ook op hen kan worden toegepast.
Voor de natuurlijke personen lijkt het opportuun om in dat verband maatregelen te kunnen organiseren ter bevordering van de professionele en sociale integratie van de veroordeelde, zoals het verplicht volgen van een opleiding of van een beroepsstage.
Een beroepsstage is vaak de eerste noodzakelijke opstap naar de arbeidsmarkt: in eerste instantie is het de bedoeling dat de veroordeelde nuttige ervaringen kan opdoen voor zijn integratie in de maatschappij. Die maatregel heeft een ruimer toepassingsgebied dan de werkstraf, vermits hij niet beperkt is tot de stages in overheidsinstellingen of in verenigingen zonder winstoogmerk, maar met name bedrijfsstages zou kunnen omvatten. Net als de werkstraf is de beroepsstage onbezoldigd.
Aangezien volgens de informatie van de Gemeenschappen een probatiestraf voornamelijk doeltreffend is tijdens de eerste maanden tot twee jaar en dat na twee jaar er nog weinig meerwaarde bestaat in het in stand houden van de probatievoorwaarden, wordt voorgesteld de maximumduur van de probatiestraf van niveau 2 op twee jaar te bepalen.
Omdat het moeilijk kan zijn voor de rechter om op voorhand het aantal uren van een opleiding te bepalen en het aantal uren dat hij zou bepalen niet noodzakelijk overeenstemt met het beschikbare aanbod op het moment van de strafuitvoering, wordt bepaald dat de rechter die een opleiding oplegt zich beperkt tot het bepalen van het maximale aantal uren dat deze kan bedragen.
Indien de vonnisrechter van oordeel is dat een ambulante behandeling volstaat om tegemoet te komen aan de stoornis van de beklaagde die in causaal verband staat met het gepleegde misdrijf, moet inderdaad een probatiestraf worden uitgesproken waarbij het volgen van een behandeling een van de voorwaarden is.
In de tekst van art. 44 Sw. 2024 (§ 2, al. 5) is bepaald dat de bijzondere voorwaarden met name kunnen bestaan uit het volgen van een opleiding, een beroepsstage of een poliklinische behandeling. De term “in het bijzonder” laat maximale flexibiliteit toe bij het bepalen en uitvoeren van deze voorwaarden.
Rekening houdend met de nieuwe indeling van de straffen, is de probatiestraf een hoofdstraf van niveau 2 of van niveau 1 behoudens in de bij de wet bepaalde gevallen. De duur van de probatiestraf van niveau 2 bedraagt minstens een jaar en ten hoogste vijf jaar. De duur van de probatiestraf van niveau 1 bedraagt minstens zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.
Net als de werkstraf kan de probatiestraf van niveau 2, bij aanneming van verzachtende omstandigheden, een straf van niveau 3, 4, 5 of 6 vervangen (zie artikel 37). Zij is daarentegen uitgesloten voor de misdrijven waarop een straf van niveau 8 of 7 is gesteld, zelfs bij aanneming van verzachtende omstandigheden.
De uitsluiting van de misdrijven die krachtens de wet strafbaar zijn met een straf van niveau 8 of 7 omvat het merendeel van de uitzonderingen onder de gelding van het strafwetboek 1867 (misdrijven die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet, doodslag, moord, oudermoord, kindermoord en vergiftiging), behalve de categorie van seksuele misdrijven.
Voor de seksuele misdrijven is besloten de uitsluiting van alternatieve straffen te schrappen met uitzondering van niet-consensuele seksuele handelingen met de dood tot gevolg die een straf van niveau 7 wordt bestraft en die dus van alternatieve straffen zijn uitgesloten.
Een vervangende gevangenisstraf (voor de natuurlijke personen) of een vervangende geldboete (voor de natuurlijke – en rechtspersonen) kan worden toegepast indien de probatiestraf niet wordt uitgevoerd.
De instemming van de veroordeelde, met kennis van zaken gegeven, geldt als voorwaarde voor het opleggen van een probatiestraf. Deze instemming heeft betrekking op de mogelijkheid dat deze straf wordt opgelegd en zijn draagwijdte en niet op de praktische modaliteiten van zijn uitvoering.
In navolging van artikel 1, § 1bis, van de wet van 29 juni 1964, voorziet art. 44 Sw. 2024 erin dat aan de probatiestraf steeds de volgende algemene voorwaarden worden verbonden:
1° geen misdrijven plegen;
2° voor de natuurlijke personen, een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast;
3° voor de natuurlijke personen, gevolg geven aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechtbank en aan die van de bevoegde dienst van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast.
Verschillend van het stelsel onder het SW. 1867 voorziet het SW. 2024 dat het vonnisgerecht de bijzondere voorwaarden zou bepalen (in plaats van de probatiecommissie of de strafuitvoeringsrechtbank), om verscheidene redenen:
— het vonnisgerecht behoort de straf te bepalen die het oplegt (beginsel van legaliteit van de straffen en de vereiste van rechtszekerheid);
— de kennis van de bijzondere voorwaarden is essentieel opdat de beklaagde zijn instemming met kennis van zaken zou kunnen geven;
— er moet worden voorkomen dat er te veel tijd verloopt tussen het tijdstip waarop de veroordeling definitief wordt en het vastleggen van de inhoud van de straf (de bijzondere voorwaarden) terwijl de straf reeds begint te lopen.
De wet van 5 mei 2019 heeft aan artikel 37octies, § 4, Sw. 1867 een lid toegevoegd die uitdrukkelijk bepaalt dat in de hypothese van een racisme-, negationisme- of discriminatiemisdrijf, de rechter aanwijzingen kan geven opdat de invulling van de probatiestraf in verband zou staan met respectievelijk, de strijd tegen het racisme of de xenofobie, de discriminatie, het seksisme en het negationisme, ter inperking van het risico op herhaling van dergelijke misdrijven (art. 37octies, § 4, laatste al. Sw 1867.).
Aangezien deze mogelijkheid reeds bestond los van deze wettelijke aanvulling en dat een van premissen van de hervorming erin bestaat de teksten te vereenvoudigen, heeft het Sw. 2024 voornoemde alinea niet hernomen in het artikel 51 Sw. 2024 teneinde de tekst niet te verzwaren.
Het dient uiteraard te worden benadrukt dat de rechter bij de invulling van de probatiestraf ertoe gehouden is de specifieke omstandigheden van de zaak en met name de aard van de bewezen verklaarde feiten in aanmerking te nemen (en dus desgevallend de hypothese dat deze een racisme-, negationisme- of discriminatiemisdrijf uitmaken).
De natuurlijke personen aan wie een probatiestraf werd opgelegd, worden bovendien onderworpen aan de sociale begeleiding vanwege de daartoe aangewezen bevoegde dienst. De Koning bepaalt de inhoud en de concrete nadere regels van de sociale begeleiding.
In de tekst van het Sw. 1867 staat niets vermeld over het tijdstip waarop de straf ingaat. Aangezien het gaat om een proeftijd die samengaat met de verplichting tot naleving van de algemene en bijzondere voorwaarden, gaat de straf, net als het probatie-uitstel, in op het tijdstip waarop de beslissing in kracht van gewijsde treedt.
Om enige flexibiliteit in de strafuitvoering te brengen, wordt in het SW. 2024 erin voorzien dat de strafuitvoeringsrechtbank de opgelegde bijzondere voorwaarden kan aanpassen: aldus kan zij de bijzondere voorwaarden geheel of ten dele opschorten, ze nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde. Voorts kan de strafuitvoeringsrechtbank, indien zij van oordeel is dat de probatiestraf ten uitvoer is gelegd, beslissen om daaraan een einde te stellen, ook al is de door de rechter bepaalde proeftermijn nog niet verstreken. Het verschil tussen “gehele opschorting” van de voorwaarden en “beëindiging” bestaat erin dat een opschorting kan herzien worden, en een beëindiging definitief is.
In geval van gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de probatiestraf is de strafuitvoeringsrechtbank tevens bevoegd om te beslissen dat de vervangende straf of een deel ervan ten uitvoer zal worden gelegd, rekening houdend met het deel van de probatiestraf dat de veroordeelde reeds heeft verricht.