Een vereffende vennootschap houdt op juridisch te bestaan. Vanaf dan verdwijnt de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap definitief (Cass. 22 maart 1962, Pas. 1962, I, 807). Het is op het ogenblik van de sluiting van de vereffening dat de vennootschap haar rechtspersoonlijkheid verliest en verdwijnt als afzonderlijk rechtssubject; de vennootschap heeft alsdan geen afgescheiden vermogen meer, geen organen die haar nog zouden kunnen vertegenwoordigen en ook geen maatschappelijke zetel meer. Door het verdwijnen van haar rechtspersoonlijkheid verliest de vennootschap ook haar procesbekwaamheid. De vereffenaars van hun kant verliezen hun mandaat om nog op te treden in naam en voor rekening van de vennootschap. Een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid kan in beginsel als zodanig niet in rechte worden aangesproken.
Het verlies van de rechtspersoonlijkheid is evenwel niet absoluut. Overeenkomstig art. 198, § 1 W.Venn (Art. 2:143. WVV) . kan een schuldeiser van de vennootschap nog gedurende een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beslissing tot sluiting van de vereffening in het Belgisch Staatsblad, een vordering instellen tegen de vereffenaar(s) qualitate qua, d.i. als orgaan van de vennootschap. De vennootschap behoudt – gedurende een periode van vijf jaar na de sluiting van haar vereffening – immers een virtuele passieve rechtspersoonlijkheid, zelfs nadat haar vereffening volledig afgesloten is ingevolge een sluitingsvergadering.
Aangezien schuldeisers na de sluiting van de vereffening nog vorderingen kunnen instellen tegen de vennootschap – zolang de verjaringstermijn van vijf jaar sinds de bekendmaking van de sluiting niet is verstreken – houdt dit noodzakelijkerwijze in dat de vennootschap zich tegen deze vorderingen kan verweren (d.i. de zgn. “passieve rechtsbekwaamheid”). Anders zou eenieder bij verstek een veroordeling van de vennootschap kunnen verkrijgen. Indien de vennootschap na de sluiting van haar vereffening volledig uit het rechtsverkeer zou verdwijnen, zouden de schuldeisers immers geen rechtsvordering meer kunnen instellen (en derhalve geen uitvoerbare titel meer kunnen verkrijgen voor hun schuldvorderingen). De schuldeisers moeten hun rechtsvordering immers tegen iemand kunnen instellen. Hun vordering kan niet zomaar in het luchtledige hangen.
De passieve rechtspersoonlijkheid is derhalve ingegeven vanuit de wens tot bescherming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat de vereffende vennootschap geacht wordt voort te bestaan om zich te verweren tegen vorderingen die de schuldeisers tijdig hebben ingesteld tegen de vennootschap. Het Hof van Cassatie heeft dit nog uitdrukkelijk bevestigd in zijn arrest van 17 april 2008 (RABG 2010, 150).
Aangezien de vereffende vennootschap na de sluiting van de vereffening geen maatschappelijke zetel meer heeft, moet de dagvaarding worden betekend aan (en op de woonplaats van) de (gewezen) vereffenaar.
Art. 574, 1° Ger.W. somt de “vereffenaar” overigens ook op onder de personen die bij het geschil betrokken kunnen zijn. Art. 574, 1° Ger.W. bepaalt immers: “De rechtbank van koophandel neemt, zelfs wanneer partijen geen handelaar zijn, kennis van geschillen ter zake van een handelsvennootschap tussen (...) vereffenaars en vennoten”.
In de regel wordt aanvaard dat geschillen tussen vennoten betreffende de verdeling van het vermogen van de vennootschap in geval van vereffening van de vennootschap ressorteren onder de bevoegdheidsgrond van art. 574, 1° Ger.W. (E. Janssens, “De rechtbank van koophandel als bevoegde rechter inzake vennootschapsgeschillen (art. 574, 1° en 2° Ger.W.)”, TRV 2000, (397), p. 403, nr. 18).
De aanspraak van de voormalige aandeelhouder op het liquidatietegoed van de vereffende vennootschap
Hoewel de afsluiting van de vereffening geen afbreuk kan doen aan de rechten van schuldeisers (die zich op grond van art. 198, § 1, derde streepje W.Venn. kunnen wenden tegen de vereffenaar “als zodanig”), kunnen zij echter geen betaling meer vorderen van hun vordering: de vereffende vennootschap heeft immers geen vermogen meer (J. Ronse e.a., “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen”, TPR 1986, 1423; M. Corynen en E. De Bie, “Art. 194 W.Venn.” in H. Braeckmans, K. Geens en E. Wymeersch (eds.), Artikelsgewijze Commentaar Vennootschappen, Mechelen, Kluwer, 1994, 30-31).
De afsluiting van de vereffening heeft tot gevolg dat de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap een einde neemt. Aangezien het gehele vermogen van de vennootschap reeds vereffend en verdeeld werd, heeft een schuldeiser dan ook niet meer de mogelijkheid om een eventueel positief vonnis uit te voeren, bij gebrek aan executievermogen. De virtuele passieve rechtspersoonlijkheid van de vereffende vennootschap doet aan het bovenstaande geen afbreuk.
Indien een schuldeiser alsnog betaling van zijn schuldvordering wenst te verkrijgen, dient hij dus ook de nietigheid van de beslissing tot sluiting van de vereffening (of minstens de niet-tegenwerpelijkheid ervan, via bv. de pauliaanse vordering) te vorderen (E. De Bie, “Enkele bedenkingen betreffende de heropening van de vereffening van vennootschappen”, TRV 1996, nrs. 21 e.v.; Ph. Descamps, “Les actions dirigées contre une société en liquidation ou liquidée, et la responsabilité du liquidateur” (noot onder Gent 15 december 1995), TBH 1997, 387).
...