Het recht van uitweg (of het recht op noodweg) is een wettelijke erfdienstbaarheid tot privaat nut die de eigenaar voor het normale gebruik van zijn eigendom overeenkomstig de bestemming ervan over de erven van zijn naburen en tegen betaling van een vergoeding kan vorderen voor de rechter, zodra het eigen erf ingesloten is, omdat hij geen of een onvoldoende toegang heeft
Artikel 682, ,§1, van het Oud Burgerlijk Wetboek bepaalde dat de eigenaar wiens erf ingesloten ligt een uitweg kan vorderen wanneer hij onvoldoende toegang heeft tot de openbare weg en deze toegang niet kan inrichten zonder overdreven onkosten of ongemakken, voor het normale gebruik van zijn eigendom naar de bestemming ervan.
Een recht van overgang of doorgang mag niet verward worden met het recht van uitweg. Het recht of doorgang of overgang is geen wettelijke maar wel een conventionele erfdienstbaarheid. Zij kan bij overeenkomst worden afgesloten middels een notariële akte, waarbij al dan niet een vergoeding wordt voorzien. De overgang kan verbonden zijn aan het erf, dan wel aan de persoon van de begunstigde worden verbonden.
Anders dan het recht van uitweg vergt een recht van overgang of doorgang geen insluiting van het heersend erf. Deze erfdienstbaarheid kan blijven bestaan, zelfs wanneer er van insluiting geen sprake meer is.
Een recht van uitweg is veronderstelt een ingeslotenheid.
Bij een recht van overgang moet er geen ingesloten erf zijn. Bij het recht van overgang geeft de eigenaar van het lijdend erf toestemming aan de eigenaar van het heersend erf om gebruik te maken van de overgang over het lijdende erf.
Dit gebruik kan afgelijnd zijn tot specifiek gebruik over een bepaalde breedte, dan wel beperkt tot bepaalde personen, op een bepaalde wijze (te voet, per fiets, met paard en kar, met de wagen).
De procedure voor het wettelijk recht van uitweg vangt aan met een verplichte verzoeningszitting (art. 1345 B.W.). Bij gebreke aan verzoening wordt de procedure middels verzoekschrift ingeleid (art. 1371bis G.W.), met afstapping door de Vrederechter. De procedure inzake het conventionele recht van overgang of doorgang volgt de gewone regels van de procedure inzake erfdienstbaarheden en wordt ingeleid bij dagvaarding. Deze uitweg geschiedt dan over de erven van zijn naburen, tegen betaling van een vergoeding in verhouding tot de schade die hij mocht veroorzaken. Meestal betreft dit een jaarlijkse vergoeding, die kan gekapitaliseerd worden.
De procedures worden gevoerd voor de vrederechter van de plaats waar het goed gelegen is.
De ingeslotenheid van een erf voor de toepassing het recht van uitweg dient beoordeeld te worden, niet enkel op grond van het al dan niet palen aan de openbare weg, maar ook naar omstandigheden van normaal gebruik van het perceel volgens de bestemming ervan en de kosten of ongemakken voor het inrichten van de toegang tot het erf ;
Zo kan bv. een uitweg worden gevorderd voor 2 achterliggende garages, niettegenstaande de voorzijde van de woning paalt aan de openbare weg, voorzover deze garages niet bereikbaar zijn via de openbare weg.
Inmiddels werden de wettelijke bepalingen herschreven in het NBW:
Uittreksel uit het nieuw NBW
Art. 3.135. Wettelijke erfdienstbaarheid van uitweg: definitie
De eigenaar wiens perceel ingesloten ligt omdat het geen toegang heeft tot de openbare weg of omdat geen voldoende toegang kan worden ingericht zonder overdreven onkosten of ongemakken, kan een uitweg eisen op, over of onder het perceel van de naburen voor het normale gebruik van zijn perceel volgens de huidige of toekomstige bestemming ervan.
De wettelijke erfdienstbaarheid van uitweg is slechts uitgesloten indien:
1° de eigenaar van het perceel over een niet-ingesloten aanpalend perceel beschikt;
2° het ingesloten perceel een eenheid van uitbating vertoont met andere percelen waartoe hij toegang heeft, die niet ingesloten zijn;
3° de eigenaar van het perceel over een voldoende erfdienstbaarheid van overgang door menselijk handelen beschikt;
4° de ingeslotenheid het gevolg is van een fout van de eigenaar die het recht van uitweg vordert of van zijn handelen dat niet kan worden verantwoord door het normale gebruik van het perceel volgens de huidige bestemming ervan.
Art. 3.136. Wettelijke erfdienstbaarheid van uitweg: verkrijging en vaststelling
De eigenaar van het ingesloten perceel treedt in rechte om de wettelijke uitweg te verkrijgen. Bij stilzitten van de eigenaar kan de titularis van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht op het perceel, onder dezelfde voorwaarden, de uitweg eisen, waarbij de eigenaar in tussenkomst wordt geroepen. Die vordering is onverjaarbaar.
De ligging van de uitweg wordt door de rechter bepaald op zodanige wijze dat deze het minst schadelijk is, tegen een vergoeding die evenredig is aan de veroorzaakte schade. De procedure wordt gevoerd tegen de eigenaars van de aangrenzende percelen die, op het eerste gezicht, de minst schadelijke uitweg bieden, overeenkomstig de regels voorgeschreven in de artikelen 1345 en 1371bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Indien de ingeslotenheid het gevolg is van de splitsing van een niet-ingesloten perceel, kan de uitweg slechts worden gevorderd van de eigenaars van de percelen die vóór de splitsing tot het perceel behoorden.
Art. 3.137. Wettelijke erfdienstbaarheid van uitweg: verplaatsing en afschaffing
De ligging van de uitweg kan door de rechter worden gewijzigd indien deze, door gewijzigde omstandigheden, het normale gebruik van het heersend erf niet langer mogelijk maakt of indien de erfdienstbaarheid kan worden uitgeoefend op een andere plaats die minder schadelijk is.
De wettelijke erfdienstbaarheid van uitweg houdt op wanneer deze niet meer noodzakelijk is overeenkomstig artikel 3.135, wat ook de duurtijd van deze uitweg is geweest, of indien deze werd verleend omwille van een toekomstige bestemming, ingeval die bestemming niet ten uitvoer is gelegd binnen een termijn van tien jaar te rekenen vanaf het vonnis waarbij de uitweg werd verleend.
De vordering tot verplaatsing of afschaffing van de uitweg kan worden ingesteld door de eigenaar of, bij stilzitten van deze, door de titularis van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, waarbij de eigenaar in de zaak wordt geroepen.
Wanneer de uitweg wordt gewijzigd of afgeschaft, kan de rechter bevelen dat de vergoeding opnieuw wordt vastgesteld of dat de ontvangen vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald.
andere toepassing:
- toegang tot landbouwmachines voor landbouwpercelen
- toegang voor industriële activiteit voor industriegronden
- ondergronds of bovengronds recht van uitweg voor kabels, afvoerpijpen, of voorzieningen
Procedure
De vorderingen strekkende tot toewijzing, afschaffing of verplaatsing van een recht van uitweg kent een eigen procedure bepaald in de artikelen 1345 en 1371bis Ger.W. bestaande uit een verplichte voorafgaande oproeping tot minnelijke schikking, en, bij gebreke aan een akkoord bij minnelijke schikking, de inleiding van de procedure bij wijze van tegensprekelijk verzoekschrift. Deze bijzondere procedure slaat enkel op de wettelijke erfdienstbaarheid bedoeld en geregeld in de artikelen 682-685 Burgerlijk Wetboek, en niet op vorderingen betreffende een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang of overgang.
De vorderingen die strekken tot het ontkennen van het bestaan van een erfdienstbaarheid van uitweg (‘actio negatoria’) en de vorderingen strekkende tot het betalen van een vergoeding voor de schade die de toekenning van een uitweg met zich meebrengt zijn daarentegen niet onderworpen die bijzondere rechtspleging en dienen ingeleid bij dagvaarding.
Recht van doorgang - recht van overpad
Het recht van (private) doorgang kon onder de gelding van het oud BW niet bekomen worden op grond van dertigjarige verjaring. Dit komt omdat art. art. 690 oud B.W. bepaalt dat men enkel een voortdurend en zichtbare erfdienstbaarheid kan verkrijgen door dertigjarig bezit. De uitweg is meestal weliswaar zichtbaar doch niet voortdurend (art. 688 oud B.W.)
Het recht op overgang kon evenmin om zelfde reden gevestigd worden door bestemming van de huisvader omdat de vestiging van een erfdienstbaarheid door bestemming van de huisvader enkel mogelijk is voor de voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid art. 692 oud B.W.).
Het recht van doorgang kan op vordering van de titularis van het lijdend erf worden opgeheven in toepassing van art. 710bis van het B.W. wanneer de erfdienstbaarheid alle nut heeft verloren. Wanneer de doorgang niet meer strikt noodzakelijk is, maar wel nog nuttig, zal de vordering volgens een groot deel van de rechtspraak worden afgewezen.
Het nieuwe Burgerlijk Wetboek (boek 3 “Goederen”) wijzigt het recht van overpad. In het nieuwe goederenrecht werd er ook voor gekozen om het onderscheid tussen de voortdurende en niet voortdurende erfdienstbaarheden af te schaffen. De erfdienstbaarheid van overpad wordt aldus volgens het NBW vatbaar voor verkrijgende verjaring mits het overpad in feite regelmatig is uitgeoefend en zichtbaar is door om het even welke sporen op het lijdend erf zoals snoeien van de vegetatie, aanleg van een verharding, aanbrengen van een omheining, maaien van het stuk van de doorgang, bandensporen van een voertuig, enz