Rechten van de huurder in huurwoningen waar geen permanente bewoning is toegelaten.
Bij de behandeling van een huurgeschil waarbij de huurder een woning betrekt die niet toegelaten wordt voor permanente bewoning, stelt de vraag zich of deze overeenkomst als huurovereenkomst in de zin van de woninghuur kan worden aanzien.
Een en ander betreft enkel de verhoudingen tussen huurder en verhuurder en meer bepaald de vraag in hoeverre de huurder verontrust kan worden door de verhuurder in een vordering tot ontbinding of nietigverklaring van de huur.
Opdat de huurwet toepasselijk zou dienen te zijn, dienen er 3 voorwaarden vervuld te worden.
Ten eerste: het moet gaat om een huurovereenkomst; in het merendeel van de gevallen is hierover weinig of geen discussie.
Hierbij is het niet relevant of er een schriftelijke overeenkomst kan worden voorgelegd.
Artikel 1 bis van de woninghuurwet stelt dat iedere huurovereenkomst die onder toepassing valt van de woninghuurwet schriftelijk moet worden vastgelegd. (De vereiste van een geschrift werd eveneens verankerd in art. 8 van het Woninghuurdecreet.
De bepaling in de woninghuurwet werd ingevoegd door de wet van 26.04.2007.
Wanneer het huurcontract dateert van vóór deze datum is deze bepaling hoe dan ook niet relevant.
Maar zelfs wanneer een huurcontract dateert van na de inwerkingtreding van deze bepaling belet een en ander nog zeker niet dat het huurcontract als dusdanig kan betwist worden.
Meer zelfs, ook de huurovereenkomsten van vóór de inwerkingtreding van deze bepaling kunnen omgezet worden in een schriftelijke overeenkomst.