Rechterlijk gewijsde of gezag van gewijsde betekent dat de vordering niet meer opnieuw kan worden ingesteld. Er is immers over de zaak reeds recht gewezen. Men kan zich niet meerdere malen tot de rechter wenden om steeds hetzelfde te vragen. In de meeste gevallen is hoger beroep en cassatie mogelijk.
De bepalingen uit het gerechtelijk wetboek:
HOOFDSTUK IV. Rechterlijk gewijsde.
Art. 23. Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich niet verder uit dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt. Vereist wordt dat de gevorderde zaak dezelfde is; dat de vordering op dezelfde oorzaak berust; dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat, en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid gedaan is.
Art. 24. Iedere eindbeslissing heeft gezag van gewijsde vanaf de uitspraak.
Art. 25. Het gezag van het rechterlijk gewijsde verhindert dat de vordering opnieuw wordt ingesteld.
Art. 26. Het gezag van het rechterlijk gewijsde blijft bestaan zolang de beslissing niet ongedaan is gemaakt.
Art. 27. De exceptie van gewijsde kan in elke stand van het geding worden voorgedragen voor de feitenrechter voor wie de vordering is ingesteld.
Zij kan door de rechter niet ambtshalve worden opgeworpen.
Art. 28. Iedere beslissing gaat in kracht van gewijsde zodra zij niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is, behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de gevolgen van de buitengewone rechtsmiddelen.
Het gezag van gewijsde geldt enkel voor wat definitief werd beslecht; een beslissing alvorens recht te doen heeft geen gezag van gewijsde, omdat het geen definitieve beslissing inhoudt. Bovendien heeft een vonnis dat is aangetast door een tegenstrijdigheid die niet toelaat met zekerheid te bepalen welke betekenis aan een bepaalde beslissing moet worden gegeven, geen gezag van gewijsde. Dit is het geval wanneer een rechter zonder dat maatregelen gevraagd werden op grond van art. 19,2de Ger. W. zich in een tussenvonnis voorlopig bevoegd verklaard, om zich in het eindvonnis onbevoegd te verklaren voor een deel van de vordering.
Het gezag van gewijsde staat ingeschreven in artikel 23 Ger.W. :
Art. 23.Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich niet verder uit dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt. Vereist wordt dat de gevorderde zaak dezelfde is; [1 dat de vordering op dezelfde oorzaak berust, ongeacht de ingeroepen rechtsgrond;]1 dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat, en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid gedaan is.
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Weerlegbaar vermoeden ten aanzien van derden
Hoewel het gezag van gewijsde als onweerlegbaar vermoeden betrekkelijk is, in de zin dat het slechts tussen de partijen kan worden ingeroepen, belet dit niet dat de betrokken beslissing bewijswaarde heeft ten aanzien van derden als weerlegbaar vermoeden (Cass. 21 januari 2011, Pas. 2011, 239; Cass. 12 mei 2016, NJW 2016, 822; Cass. 14 november 2019, P&B 2020, 61).