Krachtens art. 86, eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst geeft de aansprakelijkheidsverzekering de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar.
Krachtens art. 34, § 2, eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst verjaart de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens art. 86 van deze wet door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit misdrijf is gepleegd.
Indien de benadeelde bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint, krachtens art. 34, § 2, tweede lid van dezelfde wet, de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar verstrijkt hij in elk geval na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit, of indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.
Art. 2257, eerste en derde lid BW bepaalt dat de verjaring niet loopt ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, zolang de uitwinning niet heeft plaatsgehad.
De vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens art. 86 Wet Landverzekeringsovereenkomst is geen vordering tot vrijwaring in de zin van art. 2257 BW.
De subrogatie in de rechten van de benadeelde heeft tot gevolg dat de indeplaatsgestelde de vordering van de benadeelde uitoefent met al haar kenmerken en toebehoren. Daaruit volgt eveneens dat voor de indeplaatsgestelde de verjaringstermijn van de rechtstreekse vordering tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar aanvangt op het ogenblik waarop zij voor de benadeelde begint te lopen.
De vordering die een in solidum veroordeelde aansprakelijke, bij subrogatie in de rechten van de benadeelde, tegen de verzekeraar van een medeaansprakelijke instelt, is geen een vordering tot vrijwaring is in de zin van art. 2257 BW.
Zie ook art. 5.110 NBW www.elfri.be - Artikel - Rechtstreekse vordering in het NBW (5.110 NBW klik hier)