Art. 21ter Sv. stelt letterlijk het volgende: «Indien de duur van de strafvervolging de redelijke termijn overschrijdt, kan de rechter de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring uitspreken of een straf uitspreken die lager kan zijn dan de wettelijke minimumstraf. Wanneer de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring wordt uitgesproken, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten en, zo daartoe aanleiding bestaat, tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.»
De rechtbank dient dan ook de toetsing te maken aan de criteria voor de berekening van de redelijke termijn van een proces. De volgende criteria spelen hierbij een rol:
1. De complexiteit van de zaak. Hierbij wordt gezegd dat hoe ingewikkelder de zaak, des te meer tijd de afdoening ervan kan vereisen.
2. Het gedrag van de partijen. Hierbij worden voornamelijk de vertragingen die te wijten zijn aan de Staat in overweging genomen, vooral in strafzaken. Men dient af te vragen of het gerecht er alles aan gedaan heeft om strafzaken zonder uitstel te berechten. Als blijkt dat het dossier lange tijd onaangeroerd bleef, zonder dat het openbaar ministerie onderzoeksdaden heeft bevolen, dreigt de redelijke termijn in het gedrang te komen. Er wordt m.n. vooral onderzocht of er periodes zijn geweest waarin er «niets» is gebeurd en hoelang die periodes in voorkomend geval geduurd hebben. Het is daarbij onverschillig of de nalatigheid te wijten is aan de opsporingsambtenaren, belast met het opstellen van een proces-verbaal, aan de met het onderzoek belaste onderzoeksrechter, aan een door hem aangestelde deskundige, of aan het openbaar ministerie. Men mag zich derhalve niet blindstaren op wat de politie en de onderzoekende magistraten zelf hebben ondernomen (zie: B. De Smet en K. Rimanque, Het recht op behoorlijke rechtsbedeling – Een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2000, nrs. 183 e.v.; P. Lemmens, «De invloed van het Europees Verdrag over de rechten van de mens op bepaalde aspecten van de strafprocedure in België», RW 1988-89, (793) 803 e.v.).
Van belang is ook te weten dat de vereiste van een proces binnen een redelijke termijn niet verward mag worden met de verjaring van de strafvordering. Een zaak kan strafrechtelijk verjaard zijn, hoewel de procedure niet onredelijk lang heeft aangesleept. Andersom is het mogelijk dat de redelijke termijn van het proces is overschreden nog vóór de verjaring is ingetreden. De redelijke termijn moet steeds in concreto worden bepaald (B. De Smet en K. Rimanque, o.c., nr. 196).
Periodes van inactiviteit kunnen – voor zover de verdachte zich bewust is van de strafvordering – aanleiding geven tot een overschrijding van de redelijke termijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het vooronderzoek gedurende lange tijd heeft stilgelegen of wanneer na het vooronderzoek lange tijd gewacht diende te worden op de eindvordering van het openbaar ministerie, of nog indien er lange tijd is verlopen tussen het einde van het vooronderzoek en het adiëren van de vonnisrechter.
Bij de beoordeling dient tevens rekening te worden gehouden met het belang van de zaak voor de verdachte. De dreiging die met een strafvervolging gepaard gaat, en vooral de psychologische druk die hierdoor ontstaat op de persoon van de verdachte, is immers groter wanneer deze een zware veroordeling riskeert