uittreksel uit het wetboek van strafvordering
TITEL V. - REGELING VAN RECHTSGEBIED EN VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
HOOFDSTUK I. - REGELING VAN RECHTSGEBIED.
Artikel 525. Ieder verzoek tot regeling van rechtsgebied wordt summier en op enkele memorie behandeld en uitgewezen.
Art. 526. Er is grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie in criminele, correctionele of politiezaken, wanneer onderscheidene hoven, rechtbanken of onderzoeksrechters, die niet tot elkaars rechtsgebied behoren, kennis nemen van een zelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven of van een zelfde overtreding.
Art. 526bis. <Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 59;
Inwerkingtreding : 21-05-2002> Er is eveneens grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie wanneer onderscheiden onderzoeksrechters kennis nemen van eenzelfde misdrijf of samenhangende misdrijven waarvoor de uitoefening van de strafvordering geschiedt door de federale procureur.
Art. 527. Er is eveneens grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie, wanneer enerzijds een militaire rechtbank (in oorlogstijd) of (...) enige andere uitzonderingsrechtbank, en anderzijds een hof van beroep, een hof van assisen (...(, een correctionele rechtbank, een politierechtbank of een onderzoeksrechter kennis nemen van eenzelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven of van eenzelfde overtreding. <W 10-07-1967, art. 1, 217°> <W 2003-04-10/59, art. 87, 006;
Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 527bis. <W 10-10-1967, art. 157> De vorderingen tot regeling van rechtsgebied worden ingediend op verzoek van de vervolgende partij of bij een met bewijsstukken gestaafde memorie van de burgerlijke partij.
(De vordering tot regeling van rechtsgebied, zoals bedoeld in artikel 526bis wordt ingediend door de federale procureur, na overleg met de procureur des Konings.) <W 2001-06-21/42, art. 60, 003;
Inwerkingtreding : 21-05-2002>
De eerste voorzitter benoemt een verslaggever, zonder vooraf mededeling van de stukken te bevelen; voor de mededeling aan de procureur-generaal en de bepaling van de rechtsdag worden de in de artikelen 420 tot 420ter voorgeschreven regels gevolgd.
Art. 528. Na inzage van het verzoekschrift en van de stukken beveelt (de kamer van het Hof van Cassatie die kennis neemt van de cassatieberoepen in criminele, correctionele en politiezaken) dat alles aan partijen zal worden meegedeeld, of doet einduitspraak, behoudens verzet. <W 10-07-1967, art. 1, 218°>
Art. 528bis. <W 10-10-1967, art. 158> De verzoeker tot regeling van rechtsgebied kan zijn zaak bepleiten zoals in burgerlijke zaken. Na het openbaar ministerie te hebben gehoord, doet het hof de einduitspraak of beveelt naar gelang van de omstandigheden bij een voorbereidend arrest, dat de memorie vooraf aan de tegenpartij zal worden meegedeeld.
Art. 529. Ingeval de mededeling wordt bevolen op de voorziening tot regeling van rechtsgebied ingesteld door de beklaagde, de beschuldigde of de burgerlijke partij, beveelt het arrest aan de twee ambtenaren belast met het openbaar ministerie bij de rechterlijke instanties waarbij de zaak gelijktijdig aanhangig is, de processtukken in te zenden onder bijvoeging van een met redenen omkleed advies omtrent het geschil.
Art. 530. Wanneer de mededeling wordt bevolen op de voorziening van een van die ambtenaren, beveelt het arrest aan de andere de stukken en zijn met redenen omkleed advies in te zenden.
Art. 531. Het arrest houdende bevel tot mededeling vermeldt in het kort de akten die aanleiding geven tot het geschil, en bepaalt al naar de afstanden de termijn waarbinnen de stukken en de met redenen omklede adviezen op de griffie moeten worden neergelegd.
De betekening van dit arrest aan de partijen schorst van rechtswege de berechting van de zaak en in criminele zaken de inbeschuldigingstelling, of, indien deze reeds uitgesproken is, de samenstelling van de jury in de hoven van assisen, (...), doch zij schorst noch de daden en procedures tot bewaring van recht noch die van onderzoek. <W 10-07-1967, art. 1, 218°>
De beklaagde of de beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen hun middelen betreffende het geschil van rechtsgebied voordragen in de vorm in hoofdstuk II, titel III van dit boek bepaald, voor het cassatieberoep.
Art. 532. Wanneer op enkel verzoekschrift een arrest gewezen wordt over het verzoek tot regeling van rechtsgebied, wordt dat arrest door de zorg van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en door bemiddeling van de minister van Justitie, betekend aan de ambtenaar belast met het openbaar ministerie bij het hof, de rechtbank of de magistraat, aan wie de zaak onttrokken wordt.
Het wordt mede betekend aan de beklaagde of aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij, indien er een is.
Art. 533. <W 10-10-1967, art. 159> De beklaagde of beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen tegen het arrest dat zonder voorafgaande mededeling is gewezen, in verzet komen binnen een maand te rekenen van de betekening en in de vormen die hoofdstuk II van titel III van dit boek voorschrijft voor het beroep in cassatie.
Art. 534. Het in het vorige artikel vermelde verzet schorst van rechtswege de berechting van de zaak, zoals in artikel 531 bepaald is.
Art. 535. De beklaagde die niet in hechtenis is, de beschuldigde die zich niet in het huis van justitie bevindt, en de burgerlijke partij kunnen niet in verzet komen, tenzij zij tevoren of binnen de bij artikel 533 bepaalde termijn woonplaats hebben gekozen in de gemeente waar een van de rechterlijke instanties tussen wie het geschil bestaat, haar zetel heeft.
Bij gebreke van die keuze kunnen zij ook niet tegenwerpen dat hun geen mededeling is gedaan, waartoe in dat geval de verzoeker te hunnen opzichte niet verplicht is.
Art. 536. Het hof van Cassatie doet, bij de beslissing van het geschil van rechtsgebied, uitspraak over alle handelingen die mochten verricht zijn door het hof, de rechtbank of de rechter, aan wie het de zaak onttrekt.
Art. 537. De arresten over geschillen van rechtsgebied kunnen niet door verzet worden bestreden, wanneer zij voorafgegaan zijn door een behoorlijk ten uitvoer gelegd arrest houdende bevel tot mededeling.
Art. 538. Het arrest, gewezen na een arrest houdende bevel tot mededeling of gewezen op verzet, wordt aan dezelfde partijen en in dezelfde vorm betekend als het arrest dat eraan voorafgegaan is.
Art. 539. Wanneer (de verdachte, de beklaagde of de beschuldigde,) de ambtenaar belast met het openbaar ministerie of de burgerlijke partij hetzij de exceptie van onbevoegdheid van een rechtbank van eerste aanleg of van een onderzoeksrechter, hetzij een declinatoire exceptie heeft opgeworpen, kan niemand zich tot het Hof van Cassatie wenden om regeling van rechtsgebied te verkrijgen, onverschillig of de exceptie aangenomen dan wel verworpen is; onverminderd het recht om voor het hof van beroep hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg of van de onderzoeksrechter, en het recht om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van het hof van beroep, indien daartoe grond bestaat.
Art. 540. Wanneer twee onderzoeksrechters of twee rechtbanken van eerste aanleg, in het rechtsgebied van een zelfde hof van beroep gevestigd, kennis nemen van een zelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven, beslist dit hof over de regeling van rechtsgebied in de vorm bepaald in dit hoofdstuk, behoudens voorziening in cassatie, indien daartoe grond bestaat.
Wanneer twee politierechtbanken kennis nemen van een zelfde overtreding of van samenhangende overtredingen, wordt over de regeling van rechtsgebied beslist door de rechtbank tot wier rechtsgebied beide rechtbanken behoren; indien zij tot het rechtsgebied van verschillende rechtbanken behoren, wordt over het geschil beslist door het hof van beroep, behoudens voorziening in cassatie, indien daartoe grond bestaat.
Art. 541. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 224°>
HOOFDSTUK II. - VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
Art. 542. In criminele, correctionele en politiezaken kan het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal bij dit hof, een zaak verwijzen van een hof van beroep of van een hof van assisen (...) naar een ander, van een correctionele rechtbank of van een politierechtbank naar een andere rechtbank van dezelfde hoedanigheid, (...), om reden van openbare veiligheid of op grond van gewettigde verdenking. <W 10-07-1967, art. 1, 225°> <W 1998-03-12/38, art. 9, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Die verwijzing kan ook bevolen worden op vordering van de belanghebbende partijen, doch alleen op grond van gewettigde verdenking.
Art. 543. De belanghebbende partij die vrijwillig heeft geprocedeerd voor een hof, een rechtbank of een onderzoeksrechter, is in haar verzoek tot verwijzing niet ontvankelijk dan op grond van omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan en die van zodanige aard zijn dat zij een gewettigde verdenking doen ontstaan.
Art. 544. De ambtenaren belast met het openbaar ministerie kunnen zich rechtstreeks wenden tot het Hof van Cassatie om de verwijzing te vorderen op grond van gewettigde verdenking; betreft het echter een verzoek tot verwijzing om redenen van openbare veiligheid, dan zijn zij gehouden hun vorderingen, hun beweegredenen en de stukken tot staving te bezorgen aan de minister van Justitie, die ze aan het Hof van Cassatie doet toekomen, indien daartoe grond bestaat.
Art. 545.[
1 Na inzage van het verzoekschrift en van de bewijsstukken doet de kamer van het Hof van Cassatie die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken, onmiddellijk einduitspraak indien het verzoek kennelijk onontvankelijk is of wanneer de in het verzoekschrift en de bewijsstukken overgelegde gegevens daartoe volstaan.
Indien daarenboven een geldboete wegens kennelijk onontvankelijk verzoek verantwoord kan zijn, wordt, bij dezelfde beslissing, een rechtsdag bepaald op een nabije datum, waarop alleen dit punt zal worden behandeld. De griffier roept de partijen bij gerechtsbrief op om tegen die datum hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.
De geldboete bedraagt honderdvijfentwintig euro tot tweeduizend vijfhonderd euro. De Koning mag het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud. De geldboete wordt geïnd door de Administratie der Registratie en Domeinen met aanwending van alle middelen van recht.
Wanneer niet voldaan is aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voor een onmiddellijke einduitspraak, beveelt het Hof van Cassatie ten spoedigste en uiterlijk binnen acht dagen :
1° a) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de rechter in de politierechtbank tegen wie onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen;
b) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang van het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn, een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen in overleg met de leden van het gerecht die met naam worden vermeld en deze verklaring mede ondertekenen;
2° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de niet-verzoekende partijen en dat hun de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van hun conclusies ter griffie en de dag van verschijning voor het Hof; deze dag van verschijning vindt plaats uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van het verzoekschrift; het Hof is daartoe evenwel niet gehouden wanneer het, onder opgave van redenen, deze mededeling en de kennisgeving van de dag van verschijning nadelig acht voor het onderzoek;
3° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan het openbaar ministerie bij het gerecht waartegen de verwijzing wordt gevorderd en dat de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van een advies, indien het Hof van Cassatie dit nodig acht;
4° dat een van de raadsheren die in het arrest wordt aangewezen, op een bepaalde dag verslag uitbrengt.
Behoudens de onder de bepaling 2° bepaalde uitzondering, worden de conclusies en, in voorkomend geval, het advies van het openbaar ministerie ten laatste op de dag van de neerlegging ter griffie meegedeeld aan de partijen.]
1 ----------
(
1)<W
2016-02-05/11, art. 117, 008; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 546. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Art. 547. <W 1998-03-12/38, art. 11, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12> Het Hof van Cassatie neemt de voorbereidende beslissingen die het nodig acht.
Art. 548.<W 1998-03-12/38, art. 12, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12> De griffier van het Hof van Cassatie zendt bij aangetekende brief aan de rechter bedoeld in artikel 545, tweede lid, 1°, aan de verzoeker, [
1 en, behoudens wanneer het Hof in zijn arrest, onder opgave van redenen deze toezending nadelig acht voor het onderzoek,]
1 aan de niet-verzoekende partijen bedoeld in artikel 545 of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet-ondertekend afschrift van de einduitspraak over het verzoek tot verwijzing.
----------
(
1)<W
2016-02-05/11, art. 118, 008; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 549. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Art. 550. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Art. 551. <W 1998-03-12/38, art. 13, 002,
Inwerkingtreding : 1998-04-12> De artikelen 525, 531 en 536 zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot verwijzing van de ene rechtbank naar een andere.
Art. 552. Het arrest waarbij een verzoek tot verwijzing wordt verworpen, vormt geen beletsel voor een nieuw verzoek tot verwijzing op grond van feiten die zich nadien hebben voorgedaan.
TITEL VI. - (Bemiddeling.) <W 2005-06-22/35, art. 5, 007;
Inwerkingtreding : 31-01-2006>
Art. 553. <W 2005-06-22/35, art. 6, 007;
Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. Onder voorbehoud van artikel 216ter van dit Wetboek, kan elkeen die een direct belang heeft in elke fase van de strafprocedure en tijdens de strafuitvoering verzoeken om bemiddeling.
§ 2. Het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de rechter zien erop toe dat de personen betrokken in een gerechtelijke procedure worden geïnformeerd over de mogelijkheid een bemiddeling te vragen. Voor zover zij dit in concrete dossiers opportuun achten, kunnen zij zelf aan de partijen een bemiddeling voorstellen.
§ 3. De vraag tot bemiddeling wordt gericht aan een dienst bedoeld in artikel 554, § 1.
Deze dienst kan de procureur des Konings inlichten van deze vraag en, in voorkomend geval, om de toelating verzoeken kennis te mogen nemen van het dossier.
§ 4. De partijen kunnen tijdens de bemiddeling worden bijgestaan door een advocaat.
Art. 554. <W 2005-06-22/35, art. 7, 007;
Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. Bemiddelaars maken deel uit van een dienst die bemiddeling aanbiedt en die door de Minister van Justitie is erkend. De erkenningscriteria worden door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaald en hebben betrekking op de rechtspersoonlijkheid van de dienst, de activiteiten van de dienst, de multidisciplinaire samenstelling van de dienst en het verplicht zorgen voor een aangepaste vorming en een gespecialiseerde ondersteuning. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit tevens de procedures voor de toekenning, schorsing en intrekking van de erkenning evenals de regeling van de financiering van deze diensten.
§ 2. Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt ten behoeve van deze diensten een "deontologische commissie" bemiddeling opgericht. Deze commissie heeft tot taak een deontologische code inzake bemiddeling op te stellen en te actualiseren en deontologische problemen op te volgen. De commissie bestaat uit twaalf leden die worden aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake de materie. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van de commissie. In de samenstelling wordt de taalpariteit in acht genomen.
Art. 555. <W 2005-06-22/35, art. 8, 007;
Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de bemiddelaar zijn vertrouwelijk, met uitzondering van datgene waarmee de partijen instemmen om het ter kennis van de gerechtelijke instanties te brengen. Zij kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
§ 2. Vertrouwelijke documenten die toch zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de geheimhoudingsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
§ 3. Onverminderd de verplichtingen die hem bij wet worden opgelegd, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag niet worden opgeroepen als getuige in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij in de loop van een bemiddeling kennis heeft genomen.
Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bemiddelaar.
Art. 556. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 557. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 558. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 559. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 560. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 561. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 562. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 563. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 564. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 565. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 566. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 567. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 568. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 569. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 570. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 571. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 572. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 573. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 574. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 575. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 576. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 577. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 578. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 579. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 580. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 581. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 582. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 583. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 584. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 585. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 586. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 587. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 588. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
(NOTA : De artikelen 589 tot en met 599, opgeheven bij W 10-07-1967, art. 1, 229°, zijn heringevoegd in de artikelen 3 en volgende in het volgende deel van het SV
1808-12-16/30 bij W
1997-08-08/14)