Krachtens het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten dient naar aanleiding van het wijzen van bepaalde vonnissen en arresten een evenredig registratierecht (hierna: «veroordelingsrecht») te worden betaald.
Bij een veroordelend vonnis of arrest dat de 12.500 Euro overschrijdt, moet de verliezende partij een registratierecht betalen van 3%.
De ontvanger van de registratierechten is belast met het innen van de registratierechten op een veroordelend vonnis of arrest, wat neerkomt op een een "indirecte belasting.
Sedert 1989 is de winnende partij tot een bepaald plafond gehouden om de registratierechten te betalen wanneer de schuldnaar niet kan betalen.
Voor registratierechten kan gemakkelijk een afbetalingsplan bekomen. Evenzeer legt de administratie zich vlug neer ten aanzien van een verliezer, wanneer deze haar onvermogen meldt. De ontvanger heeft dan immers alle mogelijkheden om bij de eiser aan te kloppen.
Zelfs wanneer beroep wordt ingesteld is dit recht verschuldigd. Wanneer in beroep het vonnis hervormd wordt, kan het registratierecht worden teruggevorderd.
De verliezende partij dient deze schuld aan de registratie te betalen bij voorrang boven de betaling aan de schuldeiser. Dit betekent dus dat de verliezer geen enkele betaling aan de schuldeiser mag doorvoeren zolang de registratierechten niet volledig geregeld zijn.
Art. 35, derde lid, van Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten bepaalt dienaangaande:
«De verplichting tot betaling van de rechten en van de geldboeten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken, berust op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordelingen, vereffeningen of rangregelingen te zijnen laste werden uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling.»
Het voormelde art. 142 van het zelfde wetboek bepaalt:
«Het recht wordt vastgesteld op 3% voor de in alle zaken gewezen arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, houdende definitieve, voorlopige, voornaamste, subsidiaire of voorwaardelijke veroordeling of vereffening gaande over de sommen en roerende waarde, met inbegrip van de beslissingen van de rechterlijke overheid houdende rangregeling van dezelfde sommen en waarden.
«Het recht wordt vereffend, in geval van veroordeling of vereffening van sommen en roerende waarden, op het samengevoegd bedrag, in hoofdsom, van de uitgesproken veroordelingen of van de gedane vereffeningen ten laste van een zelfde persoon, afgezien van de intresten waarvan het bedrag niet door de rechter is becijferd en kosten, en, in geval van rangregeling, op het totaal bedrag der aan de schuldeisers uitgedeelde sommen.»
Het art. 166 van hetzelfde wetboek bepaalt:
«In geval van openbare verkoping van roerende of onroerende goederen of van openbare verhuring, in verschillende loten, wordt het recht vereffend op het samengevoegd bedrag der aan hetzelfde tarief onderworpen loten.
«Het bedrag van het vereffende recht wordt, desvoorkomend, tot de hogere cent afgerond».
art. 143 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bepaalt:
«De bepaling van artikel 142 is niet toepasselijk:
1o op de bevelen in kort geding en op de arresten gewezen op beroep daarvan;
2o op vonnissen en arresten voor zover zij strafboeten, burgerlijke boeten of tuchtboeten uitspreken;
3o op vonnissen en arresten voor zover zij een veroordeling inhouden tot het betalen van een uitkering tot onderhoud.
«Zij is niet toepasselijk wanneer het samengevoegd bedrag van de uitgesproken veroordelingen en van de gedane vereffeningen ten laste van een zelfde persoon, of van de aan de schuldeisers van een zelfde persoon uitgedeelde sommen, 12.500 EUR niet overtreft.»
Het karakter van het veroordelingsrecht
Het veroordelingsrecht heeft geen louter vergoedend karakter en kan het bijgevolg niet worden beschouwd als een retributie. Het betreft een belasting die bestemd is om de uitgaven van de overheid in het algemeen te dekken (zie ook: HvJ 26 oktober 2006, C-199/05, Europese Gemeenschap t/ Belgische Staat). In art. 1 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten worden de registratierechten overigens uitdrukkelijk omschreven als belastingen.
De wetgever heeft door het bedrag van het veroordelingsrecht te laten variëren naargelang van het bedrag van de uitgesproken veroordelingen, rekening willen houden met het geldelijk belang van de desbetreffende zaak voor de partijen in het geding, en heeft het Hof geoordeeld dat die keuze in principe niet zonder redelijke verantwoording is.
Bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Dat is met name het geval wanneer hij beslist een belastingvrijstelling in te voeren. De wetgever kan evenwel, zonder het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden, geen onvoorwaardelijke vrijstellingen verlenen aan sommige belastingplichtigen en ze weigeren aan anderen die met hen vergelijkbaar zijn, indien dat verschil in behandeling zonder redelijke verantwoording is.
Evolutie van het veroordelingsrecht in de tijd
Initieel bedroeg de drempel voor de in het geding zijnde belastingvrijstelling 25.000 fr. (wet van 12 juli 1960 «tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en van het Wetboek van zegelrechten, met betrekking tot de gerechtelijke akten»). De parlementaire voorbereiding vermeldt: «Aan het tarief van 2% vertegenwoordigt deze grens een belasting van 500 fr., hetgeen meer is dan de thans voorgeschreven consignatie voor een ter rol stelling bij het beroepshof» (Parl.St. Kamer 1959-60, nr. 485/1, p. 8).
Art. 9 van de wet van 19 juni 1986 «tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten» heeft de drempelwaarde verhoogd tot 50.000 fr. en art. 164 van de wet van 22 december 1989 «houdende fiscale bepalingen» heeft die verhoogd tot 500.000 fr. Ter verantwoording van die keuze vermeldt de parlementaire voorbereiding: «De vereenvoudigingsmaatregelen verhogen het belastbaar minimum en maken het mogelijk het belastbaar bedrag gemakkelijker te bepalen [...]. Men heeft inderdaad vastgesteld dat 75% van al de betaalde rechten betrekking hebben op vonnissen houdende veroordeling tot, vereffening en rangregeling van een bedrag boven de 500.000 fr. terwijl deze vonnissen slechts 12% vertegenwoordigen van al de arresten en vonnissen die nu verplicht te registreren zijn. De verhoging van het belastbar bedrag zou dus administratief werk aanzienlijk verminderen zonder een te groot budgettair verlies teweeg te brengen» (Parl.St. Senaat 1989-90, nr. 806/1, p. 30).