« Aliments ne s’arréragent pas »
Letterlijk: "Onderhoudsplicht schept/laat geen achterstallen" of "Geen toekenning van onderhoudsgeld met terugwerkende kracht" of "Onderhoudsschuld met terugwerkende kracht bestaat niet"
Dit adagium « Aliments ne s’arréragent pas » stelt:
"Wanneer een onderhoudsgerechtigde aanspraak maakt op te toekenning van een onderhoudsgeld, kan hij dit enkel voor de toekomst vorderen en niet voor het verleden. Immers de onderhoudsgerechtigde die in het verleden geen onderhoudsgeld vorderde, wordt verondersteld in het verleden niet behoeftig te zijn geweest. Immers de afwezigheid van het instellen van het bekomen van onderhoudsgeld geldt als vermoeden van gebrek aan behoeftigheid (hoe zou de onderhoudsgerechtigde in het verleden anders en zonder onderhoudsgeld hebben kunnen overleven."
Verschuldigde onderhoudsgelden ingevolge vonnis, arrest, beschikking of akte vervallen al helemaal niet door niet betaling. Zij verjaren zelfs niet in toepassing van artikel 2277 BW na 5 jaar, maar pas na 10 jaar omdat de schuld gesteund is op een vonnis (actio iudicati).
« Aliments ne s’arréragent pas », heeft zeker geen absolute werking of toepassing in het Belgisch positief recht.
Zo belet dit adagium niet dat elke ouder van de andere ouder diens bijdrage in de bij artikel 203, § 1 oud BW bepaalde verplichting kan vorderen met, in de regel, terugwerkende kracht tot het ogenblik waarop nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen.
De bevoegde rechter kan de vastgestelde bijdrage in de regel met dezelfde terugwerkende kracht herzien.
Aan een herziening met terugwerkende kracht doet niet af het enkele gegeven dat de onderhoudsgerechtigde ouder de vordering tot herziening van de onderhoudsbijdrage niet onmiddellijk na het ontstaan van de voormelde nieuwe omstandigheden heeft ingesteld, dan wel de daartoe ingestelde vordering niet heeft benaarstigd.
Vandaag kan men derhalve beter korter stellen: "onderhoudsschuld laat opeisbare achterstallen".
Het recht op onderhoudsbijdrage bestaat zelfs indien - en gedurende de periode dat - men zich er niet op beroept.
Korter gesteld: Onderhoudsschuld laat opeisbare achterstallen. Dit betekent dat een onderhoudsbijdrage ook voor het verleden kan gevorderd worden en er voor het verleden ook een vermindering of verhoging kan worden bekomen.
De onderhoudsverbintenissen vervat in artikel 203 oud Burgerlijk Wetboek behoeve van de kinderen, de hulp die echtgenoten aan elkaar verschuldigd zijn op grond van artikel 213 oud BW, en de onderhoudsuitkeringen die aan de ex-echtgenoot verschuldigd zijn na echtscheiding bestaan ongeacht een vordering wordt ingesteld.
Deze onderhoudsplichten vloeien immers rechtstreeks voort uit de wet. De wet zelf vormt de grondslag van het recht. het is niet vereist de vordering in te stellen opdat het recht op een onderhoudsbijdrage zou ontstaan.
De rechterlijke uitspraak doet het recht niet ontstaan en heeft dus geen creatief maar een declaratief karakter. Het vonnis of arrest inhoudende de veroordeling tot betaling van het onderhoudsgeld creëert de uitvoerbare titel maar niet de grondslag van het subjectief recht.
Het wettelijk recht heeft op een herziening indien de toestand van de ouders of hun kinderen ingrijpend wijzigt na een contractueel vastgelegd recht op onderhoudsgeld voor kinderen in een EOT, ontstaat eveneens op het ogenblik van deze wijziging. Ondanks de bewoording van artikel 1288, tweede lid, Ger.W. doet, wordt ingevolge cassatierechtspraak ook de rechterlijke beslissing tot wijziging van een contractueel onderhoudsgeld in deze context louter als declaratief aanzien waardoor het een terugwerkende kracht heeft.
Voor onderhoudsplicht die gesteund is op behoeftigheid zoals bv. onderhoudsplicht van de kinderen ten behoeve van hun ouders zou nog toepassing kunnen gemaakt van het adagium «aliments ne s’arréragent pas» in die zin dat uit het stilzitten van de behoeftige een vermoeden kan afgeleid dat er geen behoeftigheid bestond al zou dit vermoeden kunnen weerlegd.
Een recht op vermindering of aanpassing van het onderhoudsgeld in hoofde van de onderhoudsplichtige vereist geen behoeftigheid in hoofde van de onderhoudsplichtige.
Behoeftigheid is geen toepassingsvoorwaarde van artikel 1288, tweede lid, Ger.W.
Het recht op het instellen van een vordering tot herziening of tot het bekomen van achterstallig onderhoudsgeld wordt begrensde door de vijfjarige verjaring van art. 2277 BW. Let wel de achterstallige onderhoudsgelden ingevolge de rechterlijke veroordeling betreft een actio iudicati en verjaart na 10 jaar, gezien dit geen periodieke schuld betreft maar een schuld ingevolge een vonnis.
De retroactieve werking van een herziening kan evenmin geweigerd met de motivering dat het kind in de afgelopen periode niets tekortkwam.
Een vordering tot herziening van de kinderalimentatie mag let zuivere belang van de eisende ouder dienen mits de belangen van het kind niet in het gedrang worden gebracht.