Een contractpartij kan bij de bij de uitvoering van de overeenkomst begane fout alleen buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld indien
• de haar ten laste gelegde fout een tekortkoming uitmaakt niet alleen aan de contractuele verbintenis, maar ook aan de algemene zorgvuldigheidsplicht,
• en indien deze fout andere dan aan de slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten schade heeft veroorzaakt (Cass. 29 september 2006, RW 2006-07, 1717, noot A. Van Oevelen, NJW 2006, 946, noot I. Boone).
De rechter die vaststelt dat er een contractuele band bestaat tussen partijen, mag de vordering niet toekennen op buitencontractuele grond zonder de gevolgen van een mogelijke samenloop te onderzoeken (zie ook Cass. 29 september 2006, ibid.).
De principiële onmogelijkheid voor contractpartijen om zich in het raam van hun contractuele verhouding op de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid te beroepen vloeit voort uit de onderstelling dat contractpartijen hun contractuele rechtsverhouding en een in dit raam begane wanprestatie, behoudens andersluidend beding, uitsluitend door de regels van de contractuele aansprakelijkheid willen laten beheersen.
Het belang van de samenloop tussen contractuele en extracontractuele of aquiliaanse aansprakelijkheid is onder meer van belang voor de aard en het bestaan van de tekortkoming, de bekwaamheid, de omvang van de schadevergoeding en de verjaringstermijn. Bovendien geldt voor een derde ten aanzien van partijen in een contractuele relatie, slechts de buitencontractuele aansprakelijkheid, weze het gerelativeerd door de leer van de quasi immuniteit van de uitvoeringsagent.
Partijen die vreemd zijn aan de contractuele relatie (bv. erfgenamen die in eigen naam schadevergoeding vorderen) kunnen zich perfect beroepen op de buitencontractuele aansprakelijkheid voor vorderingen die ze stellen in eigen naam en niet in de hoedanigheid van rechtsopvolger of erfgenaam.
Het principieel samenloopverbod geldt bij uitzondering niet ingeval de begane fout eveneens een misdrijf uitmaakt. De vaste rechtspraak aanvaardt dat alsdan een buitencontractuele vordering voor een contractpartij wel mogelijk is, niet alleen ten aanzien van de contractpartij doch ook ten aanzien van de uitvoeringsagent van deze contractspartij.
Let wel
In het wetsvoorstel bij boek 6 (nieuw) BW wordt het uitgangspunt omgekeerd: «Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, vinden de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid toepassing tussen medecontractanten.» In plaats van een principieel samenloopverbod komt er dus een principiële mogelijkheid tot samenloop. Dit uitgangspunt is relatief en kent uitzonderingen en nuances in die zin dat een wettelijke bepaling of een contractueel beding namelijk toch de exclusieve toepassing van één van beide regimes kan voorschrijven.
Het tweede lid nuanceert verder door te bepalen dat bij de keuze voor een buitencontractuele vordering voorrang blijft toekomen aan bijzondere wettelijke bepalingen (e.g. art. 1891 oud BW) en contractuele bedingen (e.g. bevrijdingsbedingen). De blijvende toepassing van de contractuele bedingen geldt niet bij vorderingen tot herstel van schade ingevolge een aantasting van de fysieke integriteit.
Met de afschaffing van het samenloopverbod, neemt het Wetsvoorstel Boek 6 ook afstand van de leer van de quasi-immuniteit van de hulppersoon.
Artikel 6.4, § 2 van het Wetsvoorstel Boek 6 bepaalt dat, indien de benadeelde schadeloosstelling voor schade als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verbintenis vordert van een hulppersoon van zijn medecontractant, deze hulppersoon dezelfde verweermiddelen kan inroepen als de medecontractant.
De hoofdschuldeiser kan dus de beperkingen waarop hij botst bij een buitencontractuele vordering tegen de hoofdschuldenaar niet ontwijken door simpelweg de hulppersoon aan te spreken via een paardensprong. De buitencontractuele vordering tegen de hulppersoon is onderworpen aan dezelfde beperkingen als de buitencontractuele vordering tegen de hoofdschuldenaar.
Zie Ilse Samoy, Kanttekening, De terechte afschaffing van het samenloopverbod en de leer van de quasi-immuniteit van de hulppersoon: ander en beter, RW 2023-2024, 437