Bouwwerven zijn zeer gevaarlijke plaatsen.
Balken, platen, kisten, stenen kunnen plots naar beneden vallen en werknemers, aannemers, zelfs de bouwheer en zijn familie maar ook vrienden, kennissen en derde passanten dodelijk verwonden.
De juridische vraag die zich bij dergelijke ongevallen stelt is de vraag naar de respectievelijke aansprakelijkheden.
De eigenaar van een gebouw in opbouw kan niet aansprakelijk gesteld worden op grond van artikel 1386 voor het neervallen van een plaat door een storm van een dakrand terwijl dit gebouw nog in opbouw was en de plaat nergens voorafgaandelijk bevestigd was.
Dit geldt evenzeer voor alle andere voorwerpen die nog niet bevestigd waren aan de woning terwijl de woning in opbouw was.
De eigenaar is slechts aansprakelijk voor de schade die veroorzaakt wordt door een echte instorting die het gevolg is van een verzuim van onderhoud ofwel een gebrek in de bouw.
Derhalve kunnen voor de traditionele bouwongelukken de eigenaars in de regel niet aansprakelijk gesteld worden op grond van artikel 1386 B.W. (R. Dekkers, A. Verbeke, N. Carette, K. Vanhove, Handboek Burgerlijk Recht, deel 3, Intersentia, 2007, nr. 306 pag. 174.
In dergelijke gevallen dient de aannemer als bewaarder aanzien te worden van de materialen die schade hebben toegebracht door een val dan wel op een andere wijze.
Behoudens andersluidende wettelijke of contractuele verplichtingen moet de aannemer immers geacht worden de bewaarder te zijn van de door hem meegebrachte materialen.
Artikel 1384, 1ste lid B.W . impliceert immers niet noodzakelijk dat de bouwheer de bewaarder is (Dekkers en andere in handboek Burgerlijk Recht deel 3, Intersentia, 2007, nr. 292, pag. 166 en H. Vandenberghe en andere in overzicht van rechtspraak, aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, 1994-1999, TPR, 2000-04, nr. 60 (I) pag. 1733).
Soms wordt dan nog geprobeerd door de aannemer om zich te bevrijden door te stellen dat de eigenaar feitelijke leiding of toezicht had.
Tussen de eigenaar en de aannemer bestaat er in de regel slechts een aanstelling voor zover de eigenaar zich zelf een leidende rol voorbehouden heeft, hetgeen zeer uitzonderlijk is.
Dit maakt dat artikel 1384, 3de lid B.W. hier evenmin op toepasselijk is.