De verplichting tot beperking van de schade houdt in dat de schadelijder redelijke maatregelen moet treffen om de schade binnen de perken van de handelswijze van een goede huisvader te houden. De verplichting tot beperking van de schade geldt zowel bij een contractuele wanprestatie als bij een buitencontractuele fout.
De gelaedeerde (schadelijder) heeft in beginsel recht op volledige vergoeding van zijn schade. Hij is in algemene termen niet verplicht de schade zoveel mogelijk te beperken. Hij dient alleen de redelijke maatregelen nemen om het nadeel te beperken, als dat met de houding van een redelijk en voorzichtig persoon strookt. De rechter kan niet de verplichting tot volledige vergoeding ten laste van de schadeverwekker wettig kan beperken door te overwegen dat een gedeelte van de schade kon worden gedragen door een derde (bv. bij verlies van een voertuig rijden met het voertuig van de echtgenote ter compensatie van de herstelduur) die niets uitstaande heeft met die schade (
Cass. 14/05/1992, juridat).
Het onterecht uitblijven van schadebeperking ontneemt de schadelijder immers het recht op een integrale schadevergoeding.
De schadelijder moet die schadebeperkende maatregelen nemen die van een normale, voorzichtige en zorgvuldige persoon, in dezelfde concrete omstandigheden kunnen worden verwacht. De bewijslast van deze schadepeperkingsplicht ligt bij de schadelijder, zonder dat de schadelijder hierbij tot het uiterste dient te gaan. De schadeleider mag dus beperkt blijven tot het redelijke en zorgvuldige. Meer zelfs, de schadelijder die onredelijke risico's neemt is zelfs verantwoordelijk voor de gevolgen van deze risico's. De kosten van de schadebeperking kunnen verhaald worden op hij die verantwoordelijk is voor de schade.
Uittreksel uit het (nieuw) BW"Art. 5.238. SchadebeperkingsplichtDe schuldeiser dient redelijke maatregelen te treffen om de schadelijke gevolgen van de niet-nakoming te voorkomen en te beperken.
De redelijke kosten die hieraan werden besteed, kunnen worden verhaald op de schuldenaar.
Laat de schuldeiser na deze maatregelen te nemen, dan komt de schade die hieruit voortvloeit voor zijn rekening."
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Zowel in een contractuele als een buitencontractuele context, wordt algemeen aanvaard dat een benadeelde niet in alle omstandigheden lijdzaam mag toezien bij het toenemen van de schade. Rust op de benadeelde geen algemene verplichting om de schade zoveel als mogelijk te beperken, dan wordt wel aangenomen dat van hem verwacht wordt dat hij de redelijke maatregelen zou nemen om de schade te beperken wanneer iedere voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst, aldus zou handelen (zie in een contractuele context: Cass. 17 mei 2001, Pas. 2001, 889. concl. Adv.-Gen. De Riemaecker en J.T. 2002, 467; in de buitencontractuele context: Cass. 13 juni 2016, T.B.B.R./R.G.D.C. 2017, 370; Cass. 14 mei 1992, Arr.Cass. 1991-92, 855, Pas. 1992, 798, R.W. 1993-94, 1395, noot A. Van Oevelen en J.L.M.B. 1994, 48, noot D. Philippe). Ook kan onder dezelfde voorwaarden van een potentiële schadelijder onder bepaalde omstandigheden worden verwacht dat hij de nodige stappen onderneemt om dreigende schade te voorkomen.
Dit beginsel wordt ook breed erkend in rechtspraak van de hoven en rechtbanken en de wetgeving (artikel 75 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen). De sanctie bestaat dan hierin dat de vermeerdering van de schade voor rekening blijft van de benadeelde.