"Gegeven is gegeven, gij krijgt het nimmer weder". Deze Vlaamse wijsheid die de onherroepelijkheid van de schenking uitlegt is echter niet toepasselijk op de giften tussen echtgenoten op voorwaarde dat de gift geen onderdeel is van een huwelijkscontract.
Schenkingen tussen echtgenoten zijn een ideaal instrument in het kader van vermogensplanning.
De wetgever heeft een wantrouwen tegenover dergelijke schenkingen omdat gevreesd wordt dat schenkingen tussen echtgenoten al te zeer ingegeven worden door de gevoelens die de echtgenoten voor elkaar koesteren, of zelfs het gevolg zijn van chantage of andere onbehoorlijke beïnvloeding vanwege de andere echtgenoot.
Voor een schenking tussen echtgenoten van onverdeelde aandelen in een onroerend goed is op zich geen machtiging vereist. Een gewone schenking tussen echtgenoten is dan wel steeds ad nutum herroepbaar. Beoogt men de herroepelijkheid van de schenking, dan dient deze schenking in een akte tot wijziging van het huwelijksstelsel te worden ingekleed (art. 1096 oud BW (4.240 (nieuw) BW).
Het recht om de schenking ad nutum te herroepen, raakt de openbare orde. De echtgenoten kunnen er zich dan ook niet rechtstreeks of onrechtstreeks toe verbinden de schenking niet te herroepen. In dit opzicht moet worden vastgesteld dat de constructie die beroep doet op de in art. 1469, tweede lid (oud BW 2.3.64 (nieuw) BW) omkaderde mogelijkheid voor met scheiding van goederen gehuwde partners om elkaars aandeel in een goed in te kopen, niet kan dienen om een vermomde schenking te dekken. In wezen zou dit neerkomen op het omzeilen van het principe van de herroepelijkheid van een dergelijke schenking via een machtiging overeenkomstig art. 1469, tweede lid (oud BW 2.3.64 (nieuw) BW).
De herroeping is een discretionair recht van de (gehuwde) schenker tegen de begiftigde met wie de schenker was gehuwd op het ogenblik dat deze schenking plaatsgreep.
Een rechterlijke uitspraak kan slechts vaststellen dat er sprake is van een rechtsgeldige herroeping van een schenking tussen gehuwden en is in die optiek dan ook louter declaratief.
Primordiaal is uiteraard dat het bestaan van de gift wordt bewezen door wie die de herroeping heeft gedaan.
Herroeping is een wijze om het eigendomsrecht van de begiftigde ongedaan te maken, zodat de vraag per definitie rijst of de begiftigde dit (gewraakte) eigendomsrecht wel ontleent aan de herroeper.
In die context is het logisch dat wie herroept ook het bewijs moet leveren dat hij de rechtsvoorganger ten bijzondere titel was van de begiftigde voor wat betreft de beweerd geschonken goederen, c.q. voordien eigenaar was van deze goederen, die het voorwerp zijn van de herroeping.